Toen ben ik uit de kast gekomen?

Dit onderstaande eenmaal geschreven, met een hoofd als een kast, wilde ik er niets meer aan veranderen. En, hier en daar een verbetering aangebracht te hebben, wilde ik dicht bij het oorspronkelijke tekst blijven. En, wil je de grenzen van de taal opzoeken dan is dit de enige manier.

Es ergo sum 

Het binnenste van het brein is als een afgesloten kast en de sleutel ligt in de kast. Ik kijk door het sleutelgat en wordt door het sleutelgat gekust. Ik draag de kast op twee poten. Door de kast onteigend, ben ik de inhoud van de kast niet. Ik ben de buitenkant en weet waar de kast staat, daar waar alleen ik haar kan dragen. De aarde onder mijn voeten draagt haar. Ik besta door de kast. Onbereikbaar ligt in de kast mijn leven opgesloten. In haar laden, vakken, op planken. Zo de kast het wil, schrijf ik over haar. Zij weet beter. Niets is waar ik over kan schrijven, maar als de glans van haar politoer kijk ik naar haar. Zo vang ik een glimp op van haar. Aan mijn voeten knagen de houtwormen van de herinnering. Ik volg ze als bloeddoorstromende wegen. In de kast, in het donker zijn er ogen, die kunnen zien en zonder oren horen. Nooit kan iets uit de kast ontspannen dan wat geest. Wie beweert dat hij uit de kast is gekomen, is een leugenaar en stinkt naar boenwas en koperpoets.Koperroest, stof kiekeboe, wat uit de kast ontsnapt, zit afgesloten in elk mens, die droomt over wie hij is.

Apocrief

De kast maakt iedereen belachelijk, elk mens…, de verworpenen der aarde en als hij de kast openbreekt, zal hij niets vinden. Ook de sleutel niet. De geest staat hem in de weg. De kast kent de werkelijke werkelijkheid. Hij is het. Het weet waar hij staat. Zij weet waar ze staat. Tijdloos. Het doet eigenlijk met twee onverenigbare dingen hetzelfde: de twee zijn nooit hetzelfde dezelfde. Als het door het sleutelgat naar buiten kijkt, ziet het niets. Toch ben ik dit niets. 

Niets kan de kast zijn wat hij al is. Als. Niet opeens kraakt hij, dat van elders kwam en naar hier of ginder ging. 

Nu heb ik een boek geschreven en dat boek wil ik opbergen in de kast. Terug in de kast? In de kast staan alle boeken, die geschreven zijn of nog moeten worden geschreven. Precies zoals ik ze ga schrijven, zijn ze al geschreven. Wat niet gepubliceerd is, is niet geschreven geschreven, maar…,bevindt zich in de kast. De kast is en is ook weer niet de kast. Als je haar ziet, ben je te laat.

Ik ben er niet en toch ben ik er ook. Elitair, verheven als maar enigszins in mijn vermogen ligt te doen, opdat het stompe volk, dat mijn leven verkankert, trachtend mij te begrijpen, zullen ze niet kunnen bevatten. Dit. De kast. Het. Vind haar. Doe u best. ‘Kom uit de kast,’ scharnieren schavielen die piepen als jongen, die niet weten wat er allemaal in de kast zit.

Eenmaal buiten kom je nooit meer terug in de kast, thuis.

Ik zie, op een regenachtige dag, nog de taxi waarin mijn moeder, na mij bij een wildvreemde man te hebben afgezet, zonder mij goede dag te kussen, vertrekken. Deze gebeurtenis of de onvergetelijke herinnering eraan, heeft mijn leven bepaald, mijn karakter bepaald, mijn geest en mijn kunst bepaald. Misschien ligt in deze gebeurtenis wel de sleutel, die ik zoek? Ik zou moeten terugkeren naar dat ogenblik en daarvoor en weer daarvoor. Het verleden en heden in het nu bereikt. 

In de val, als een rat, gevangen in de kast. Niemand ziet mij, leest mij. Zoek mij terwijl ik er ben. Leer mij kennen, omdat ik er ben. En toch is zeker dat ik er ook niet ben. Ook de schrijver zal of moet, kan en mislukt tot het einde toe met liegen wie hij is en niet is. De kast, waar staat uw kast? Hij zoekt de kast.

Ik had voor de taxi moeten springen, mij voor de wielen moeten werpen, maar het geluk was dat onder de zwarte hemel, in de hemelplassen het weerlicht oplichtte en trilde, de bliksems als messen in mijn hart kliefden en uit mijn mond mijn tong werd gerukt, mijn ogen stinkende poelen werden, het opspattende regenwater oplichtte als vuurvliegjes, ik beter de waarheid als leugen kon laten gaan. De taxi achter een regengordijn verdween voorgoed. Zo werd ik uitbesteed aan een wildvreemde man, die even daarvoor zijn sperma aan haar gegeven had. Dit is de sleutel van mijn leven, die het slot van de kast niet kan openen. De sleutel ligt in de kast.  

Ik zal mijn moeder vinden in de kast. Ik zal alles vinden in de kast. Alles wat ik vond, is slechts een lichtstraal dat schijnt door het sleutelgat. Een lichtstraal als een mes, een priem, die blijft steken in de nachtherinneringen, dromen. 

Ik heb twee hoofden, daar moet ik het mee doen. De kast is een brein met 125 triljoen zenuwcellen, meer dan alle sterren aan het firmament, ze heeft te veel aan geluk. De kast houdt je in balans, ook al ben je er wel of niet. Al stoot je je… 

We genieten van twee levens. Ik ben er wel en niet.

Robert Kruzdlo Spanje 2023

Foto 1

The Beanery (1965), van de Amerikaanse kunstenaar Edward Kienholz.

Foto 2

René François Ghislain Magritte

 

Een mens heeft twee hoofden.

Foto Robert Kruzdlo Famillie Jesus Sixto Alva

Ik zat gister op het terras tegenover Las Cuadras te blokken op een korte tekst. Ik doe dat niet vaak want ik ken veel mensen in de stad en die willen, als ze mij zien, altijd een kort gesprekje. De zon scheen en het was T-shirtwarm. Ik werkte aan een tekst De Parakleet. Op het plein verscheen familie Jesus en aanhang.

&

De stad waar ik woon is geen wildernis als het centrum van Amsterdam. Vrouwen worden niet nagefloten en fietsers rijden niet door het rode stoplicht. Hier lopen pubers met een topje, ultra korte broek en een naveltruitje. (Lees hier hoe ultra rechts Nederland met pubers omgaat, over de angst cultuur in de grote stad.) Amsterdammers zouden hier een vakantie moeten komen vieren.

Dit schiet door mijn hoofd en meer…in een flits. Het andere hoofd, dat van mij, mijn hoofd dat nadenkt zoekt naar woorden en zinnen. Een gave. Ik heb twee hoofden, net als iedereen maar niemand maakt er een onderwerp van. Ook in de literatuur is dit onderwerp NIET te vinden. Het sluit niet aan de literatuurwetenschap en taalwetenschap. Jammer dat regels dit verhinderen. Of toch, je komt het tegen, zo nu en dan in deel twee van De Russische romans van Vladimir Nabokov, in het verhaal De gave: ‘Mijn gedachten keren zich naar het andere, het niets.’


Nabokov bedoelt het andere hoofd dat hij nooit zal leren kennen en waar hij uit het niets moet putten om herinneringen op te halen.

&

Gister was ik onder een van mijn schilderijen in slaap gevallen. Mijn zoon had de foto gemaakt. Ik droeg het masker van een valselijke toneelspeler, de lelijke schoonheid van een monster met de trekken van een mens die niets te vertellen heeft.

Schilderij Robert Kruzdlo 3 X 2 meter Wij gevoel van Annie Ernaux (Klik hier.)

Aan het werk. Nog een keer tekst verbeteren en dus…

Moeder zegt met haar vorkige stem: ‘Ga jij eens sneeuwscheppen.’ 

  Ik druk met de achterdeur de sneeuw weg. Op de sneeuw ligt een fondant zilverlaagje ijs. Het hellingbos staat ongelukkig verscholen in een doffe witte mist. IJzel valt ritselend uit de kruinen van de kermende bomen, druppelt van de glazige zwarte twijgen en boort gaatjes in de sneeuw. Mijn bevroren voetstappen van gister cirkelen nog rond de villa. Het enige wat ik kan is kijken zonder woorden. Woorden die komen toch wel. Achter het raam met ijsbloemen, tussen de dampende was zit moeder met haar mimische rug gebogen voor de brandende kachel. Ze heeft een hekel aan haar rug die veel heeft meegemaakt. Die rug komt nooit meer recht. 

  Overgrootmoeder zoekt in haar tasje naar haar bril en zakdoek. In geval de post weer slecht nieuws brengt. Getergd kijkt ze tussen de onderbroeken met veters, naar buiten. Ze kijkt blindzicht. Kijkt naar binnen en stuit op zachte ijsbloemen op haar ziel? Mij ziet ze niet staan. Wat ze ziet kan ik misschien raden. Op de keukentafel ligt een stapeltje post.

  Krakend verdwijnen mijn voetstappen in de sneeuw. Ik wil mij voorover laten vallen. Later zal iemand, een hond misschien, mij vinden maar, ik draai mij om en kijk vol wroeging naar de villa. De villa, behalve de bijkeuken, is leeggehaald en verbeurdverklaard ook kan elk moment moeder uit huis geplaatst worden.

De villa lijkt op een oude foto, korrelig, rafelig en onscherp, die ik nog steeds bewaar.

‘De autoriteiten kunnen mij verder geen pijn meer doen,’ heeft moeder gezegd,

…pijn dat doe ik mezelf wel aan.

  Voor de mannen het huis kwamen leegruimen – wij, overgrootmoeder, oma en ik, hadden onze koffers veilig in de kelder verstopt – heeft moeder, met hulp van het klissende crapuul uit de hoerenbuurt, waardevolle dingen, schilderijen, etsen en de staande klok verpatst. Daarmee heeft ze de rekeningen van de kroeg betaald. Die gedachte doet vrieskou pijn. Onderwijl schep ik sneeuw, een pad van de voordeur naar de straat en schiet ongenodigd deze zin in mij op:

…een vrouw die met haar geslacht betrokken is bij alle dingen van het leven – geboorte en dood – heeft een kerel nodig, een vent om haar recht te halen. Een broger had moeder niet meer. Haar rechten verspeelde ze keer op keer. 

*

Iemand stuurde mij een filmpje van mijn expositie in Bar Bujío.

4 stijlen door één persoon verzonnen.

Robert Kruzdlo 2022 Cadíz

Nooit weer komt die zomer voor hen.

   

Moeder 1955 koopt een televisie 1250 gulden.

Deze nacht word ik wakker met een koude neus. Een kil briesje glijdt door de kamers terwijl alle ramen en deuren gesloten zijn. Niet dat ik het koud heb, de muren van het huis zijn nog zomers warm. De nacht is erg gehorig, ik luister naar het aanzwellend water van het riviertje. Dan moet het achter de bergen regenen. De geluiden van de blinden knerpen. In het huis, een oude watermolen, liggen de tegels af te koelen van de hete zomer. (Flits: Straks bevriest de winter het vuur.) In de winter kan ik slechts een kamer verwarmen zodat de ijzige winter niet als een slang om mijn botten heen kronkelt. De haren rijzen nu al op mijn armen nu de zomer achter de bergen op de vlucht is en het laatste vleugje zomer uit het huis zal vertrekken. Ik haal een deken uit de kast.

   In mijn dromen zaag ik hout, kijk ik naar de lange rijen stapels houtblokken, de dikste waar straks de bijl in moet. Al die trappen weer op met in de mand stapels geurig eiken, olijf of den. Ik kijk in feite naar een ander hoofd.

   De bladeren vallen nog niet van de bomen en toch ritselt er af en toe een blad van een plataan door de steegjes en over het plein of het nog niet voorbij is, ontvouwt zich langs de natte berm een bloem, zelfs vlinders dansen over het asfalt, ze gaan de dood tegemoet. De klok tikt trager dezelfde seconden als toen het zweet van mijn voorhoofd viel. Nu schijnt de zon nog en ik loop zonder shirt naar zee.

   Een jonge vrouw zit in de branding op een steen. Haar lichaam gebogen, en…, ik weet niet of zij het weet of ik het mag zien, ik zie dat ze weent. Haar tranen kan ik niet zien. Ze lijkt moe, zo moe van alles dat ze zich in zee laat zakken. Met de palm van haar handen veegt ze soms over haar ogen en wangen. Ze brult onderwater want ze komt lucht happend boven en kijkt over het water, naar de horizon en begint te zwemmen. De golven slaan kolkend tussen de stenen, in mijn oren alleen geruis. Wat zag ze? Wat leidde haar naar haar verdriet? Waarom zie ik alleen haar verdriet en niet de reden? Waarom zien we een schilderij en niet het andere dat het schilderij maakt. 

   Ik volgde haar en wilde het andere meisje zien, HET en niet de buitenkant die kleiner en kleiner werd. Het meisje dat het meisje aan het huilen bracht, weten waar haar verdriet vandaan komt. Boven haar rijzen oude bloemkoolwolken, wolken die daar al uren in het Delfsblauw staan hoger en hoger. De bloemkoolwolken komen niet dichterbij en zij…? Waar is de vrouw? Ik kan haar niet meer zien, ik zie alleen maar de zee vinnige scherpe plooien, groen en azuurblauw en geruis in mijn oren. Verblind kijk ik naar de glinsterzee en zijn kleuren. (Zoals in Eline Vere.) Ik krijg een droge tong. ‘Het is voorbij,’ zeg ik tegen mijzelf. Stijfjes sta ik op…, kijk nog een keer om en loom, moe zoek ik naar die ander in mij. Naar waar de verhalen vandaan komen. En niet naar het verhaal dat nu alweer op papier staat. 

   ‘Wat een verhaal…, dus je hebt nooit iets vernomen van haar. Niemand die?’

‘Nee. Ik heb op het gemeentehuis nog vragen gesteld, ze keken mij aan of ik gedroomd had, te veel gedronken.’

‘Ook de kranten niet.’

‘Ook de kranten niet.’

‘Maar de nacht die volgde moest ik vaak aan de verdwenen vrouw denken, aan die merkwaardige gebeurtenissen aan zee, maar ook, – het verhaal kan misschien vreemd voor je zijn, moest ik denken aan het Fietsmeisje. Toch vind ik het waard het jou te vertellen. Het gaat over het Fietsmeisje, het meisje uit het dorp Selva de Mar waar ik woon. Ze komt elk jaar met de familie uit Madrid op vakantie. Ze hebben er een huis. Omdat ik er geen aanstoot aan wil geven, het je eerlijk wil vertellen, hoop ik dat je mijn gedachten niet belachelijk maakt. Het heeft nooit in mijn dromen mijn zaadblaasjes geleegd. Dit voorval en de prangende vraag, voor het geval je denkt is een ook een zoektocht: wat deed het Fietsmeisje besluiten om…. Hoe wordt iemand zoals zij is. Schroom voel ik niet, toch hoe zeg je dit, de eerlijkheid wint? Iedereen heeft het recht alles te doen, te zeggen als hij maar niemand kwetst. Maar je ziet soms het tegendeel. Bijvoorbeeld een geloof, een geloof in God die haar wil, macht op dat van anderen oplegt. Hun hoofd zit vol met verkeerde informatie die ze zijn tegengekomen in boeken. Boeken uitgegeven door beroemde uitgevers. Met slimme websites drogeren ze mensen met ideeën die vals zijn. God inmiddels een ceremoniemeester geworden wil nog steeds heersen over de natuur, het universum, de evolutie. Dat is niet goed, dat is geen democratie. Er is iets faliekant mis met de democratie als dit gebeurt. (Kijk maar eens naar Catalonië nu.) Goed, ik dwaal af. Misschien is het allemaal erg brutaal hoe ik naar de dingen kijk, erover denk, toch is het een eerlijke zoektocht. Misschien vind je het vervelend als ik het heb over het fietsmeisje, maar ik zag het maar op een manier en ik blijf erbij.’

‘Wat zag je.’

‘Ik zag in het fietsmeisje dat nog geen achttien jaar was, mijn moeder. Ik schaam mij om je dit te moeten zeggen, ik zag mijn moeder, en dat schokte mij. Het verhaal over mijn moeder zal ik nu niet vertellen. Wat hier gezegd moet worden, wat ik wil verduidelijken, omdat het allemaal zo opzichtig gebeurde is…, waarom zie ik zoiets als mijn moeder in het jonge meisje. Aan de buitenkant lijkt het Fietsmeisje niet op mijn moeder en toch. Ik was ervan overtuigd en dat vond ik niet meteen leuk: het fietsmeisje lijkt op mijn moeder.’

‘Waarom vertel je dit?’

‘Omdat ik wil weten waarom zij mij plotseling omhelsde. Wat was haar drijfveer? Uit welk hoofd’

‘Aan die kus ligt het niet, die was zacht, vertederend prachtig, mooier kan niet. Ik heb gezien en gevoeld wat er in mij gebeurde en niet alleen op dat moment, zeg maar wat als kus gebeurde, maar duizenden dingen meer. Er gebeurde zoveel meer, zoveel meer…. Precies dacht ik, zo was mijn moeder, Fietsmeisje haar ogen en die van mijn moeder, precies zo heb ik het in het Fietsmeisje haar ogen gezien en ook in moeders ogen toen ik klein was.’

‘Wat gebeurde eraan vooraf?’

‘Het was heel laat. Ik had een lange wandeling over het strand gemaakt. In het dorp Selva de Mar was niemand op straat. Het enige lawaai kwam van de grillo’s, krekels in de bomen. Ik liep naar mijn woning en achter mij hoor ik een auto stoppen. De auto rijdt achteruit van het pleintje en verdwijnt langzaam tot ik niets hoor dan de krekels. Ik moet nog twee steegjes door voor ik de sleutel in de oude zware voordeur steek. Achter mij hoor ik plotseling geschuifel. Ik keer mij om en daar staat met haar schoenen in de hand het Fietsmeisje. Ze laat haar schoenen vallen en omhelst mij. Ze kust mij en drukt mij tegen de deur die openvalt.’

‘De rest hoef ik niet te horen.’

‘Nu dat is nu precies wat mij kwetst. Ik snap je, we hebben allemaal in ons leven manieren om gevoelens in hokjes te stoppen en te verdelen, zo hebben we zo min mogelijk met tegenstrijdigheden te maken. Wil jij niet weten waarom je zo denkt? In de hemel wachten mij 76 maagden, wedden. En zo denken nog steeds meer dan 120 miljoen Amerikanen.’ 

(Sinds 2016 woonde ik in Amerika en Spanje in totaal 14 verschillende steden. Alleen. In tegenstelling tot wat een fantast J.L. beweert op zijn blog Bodemloze Beeldentuin ben ik zeer gesteld op mijn eenzame zwerftochten en deel ik het bed met geen enkele vrouw. Ik ben “genderloosoud”. Maar inmiddels heb ik talrijke bijzondere vrouwen ontmoet. Het Fietsmeisje is een van die vrouwen.) Robert Kruzdlo Cadiz 2022

Twee zielen in een borst.

Twee hoofden heb je Manon Uphoff. Robert Kruzdlo 2022

Iedereen heeft een tweede hoofd.

Het is ergens opgeslagen in mijn lichaam, een tweede hoofd. Plotseling vindt mijn tweede hoofd het nodig om op de voorgrond te treden en eist de volle aandacht, dus laat ik hem begaan.

Ieder mens heeft twee hoofden. Je hoeft je niet meer af te vragen of dat zo is: iedereen heeft een tweede hoofd met ogen en oren. Vooral als je droomt.

!

Het eerste hoofd kijkt naar het tweede hoofd. Zo simpel zit dat in elkaar. 

Ik kijk lichaamloos naar wat mijn tweede hoofd, laat zien en wat ‘HET’ te vertellen heeft. Het is een geest. Een voorbeeld…

!!

De stad waar ik geregeld kom maakt mij moe, zuigt mij uit en gunt mij geen enkel plezier. Toch moet ik er zo af-en-toe heen. Het ergste zijn de toeristen. Deze toeristenkolonie, stadsverdelgers, schoonheidsverdelgers vernielen het oorspronkelijke beeld van de stad waarvoor ze komen. Alles gaat kapoeres en toch genieten ze, gek genoeg, van de fraaiheden die opduiken als ze van hun schermpje opkijken. Dat schoonheidsgenot is om de wanhoop te bedekken: de wanhoop van de stedelijke schoonheid die onder hun ogen verdwijnt. Zelfs, als ze door de nauwe steegjes van de stad lopen en aldoor op de telefoon moeten kijken of er berichtjes zijn, selfies maken bij paardenkoetsjes, onderwijl hardop praten – vooral Amerikanen die nog steeds denken dat ze Europa aan het bevrijden zijn van…? – eten en smikkelen aan een ijsje, zelfs… dan nemen ze gelukkig nog even de tijd om naar een bezienswaardigheid te gaan en uren in de rij te staan voor een kaartje, om vervolgens toch weer de dingen te doen die ze niet kunnen laten: op hun schermpje kijken. Nu, dit beeld maakt mij moe. Ik zet een dikke zonnebril op, steek de hoed diep over mijn voorhoofd en laat mij niet van mijn looprichting afbrengen: zij moeten van hun schermpje opkijken om niet met mij in botsing te komen. 

De stad waar ik weer een paar dagen was, put mij uit. Ik raak lichtelijk in paniek: Tourist-disorder. Extreem teleurgesteld, zelfs een shock, het tegenovergestelde van het Stendhalsyndroom – o…o…wat is alles mooi!. Maar ik wil dé stad zien…, en, helaas door de touristenkolonies, de mobieltjes, de selfies-clowns, – vrouwen maken er een modeshow van, het vreten, slikken en likken aan een ijsje, tafelen en door onbeschofte obers bedient worden, ja, ja, … allemaal seizoenstress, slinger ik me langs en door de terrassen, steegjes vol mensen, om een glimp op te vangen van de oude stad van weleer. Daarom wil ik er zijn¡

!

Mijn tweede hoofd bedenkt, als ik in mijn hotelkamer op bed lig, van alles. Ik val in slaap, word wakker en val weer in slaap. ‘HET’ mijn geestesoog of onbewuste opent een andere wereld, zijn wereld en droom:

Moeder slaapt met Johannes op zolder. Een kleine bedompte zolder. Johannes is een Duitser. Zij heeft hem maanden geleden ontmoet in een café ’t Hoekje Amsterdam Haarlemmerdijk.

Overgrootmoeder en oma zitten aan de huiskamertafel. Zij slapen in de alkoof, in een tweepersoonsbed. In de kleine voorkamer dat uitkijkt op de gracht, slapen mijn zus, boertje en ik. Ieder heeft een smalle hoge kast, waarin de schamele eigendommen in worden bewaard.

Er is een kleine keuken met een kraantje. Daar was iedereen zich. Een toilet naast het gasfornuis. Het raam van de kamer kijkt uit op een bemoste muur. Groen en zwart. De zon komt er nooit. Beneden ligt een berg huisvuil; matrassen, meubels, kleren en lege flessen.

Op een dag hoor ik dat Johannes met een stoffer op zijn hand slaat. Ik kijk naar zijn hand die dikker en dikker wordt. Hij zegt dat hij met die hand naar de dokter gaat en de dokter moet dan een papiertje tekenen dat hij niet kan werken. Hij krijgt dan een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Als hij de uitkering heeft haalt hij, achter het treintalud, oude auto’s uit elkaar. Hij doet dit met een bijl want gereedschap heeft hij niet.

Ik ben al een tijdje verliefd op mijn zus…

Het, houdt er plotseling mee op. Ik word wakker.

!

Ik ga achter mijn computer zitten en schrijf dit op. Nu ben ik hier aangeland. Hier, bij het woord ‘aangeland’.

Ik heb dus twee hoofden en in tegenstelling tot wat iemand als Uphoff verlangt: Had ik maar twee hoofden. Dit verlangen heb ik nu voor haar ingelost. Ik weet niet of zij dit leest.*

?

Wat stelt deze droom voor? Was zij zoals zij was, zoals ‘het’ het tweede hoofd aan mij wil tonen? Dat vraag ik mij af. Het is wat ik mij van de droom herinner. Maar er moet méér zijn. Ik heb het vermoeden dat er meer moet zijn dan ik mij nu kan herinneren. Omdat ik dat niet aannemelijk kan maken, ik mij bevind in een schemergebied – tussen het eerste en het tweede hoofd – blijft er te veel verborgen. Kan ik uitvoeriger zijn dan ik nu ben? De middelen heb ik niet om dit uit te zoeken. Dus fantaseer ik verder.

De droom van ‘het’, de stad en “een familie die rond 1955 in Amsterdam” samengepropt in een halve-woning leefde fantaseert het tweede hoofd dus. Ik vraag mij af of ik er omheen meer fantaseer dan het is? Dit noemt men ‘associaties’. Heeft dit echt met het leven te maken¿ Ja, zeg ik dan.

?!

Heeft deze droom meer met mijn leven te maken dan ik kan dromen? Een stad vol toeristenratten die de stad komen vervuilen? Hoe zit dit allemaal precies in elkaar, hoe doet mijn tweede hoofd dit allemaal? Hoe verzint HET het allemaal…? Daarover heb ik geen weet van.

!

Moeder neukt met Johannes. Ik hoor hun bed piepen, ondanks dat Johannes de spiralen met olijfolie heeft ingesmeerd. Overgrootmoeder slaapt en stinkt: ze heeft in haar broek gescheten. Oma is naar Hotel Victoria gegaan, om werk te zoeken. Mijn zus daagt mij uit en knijpt in mijn zij, dan grijpt ze naar mijn geslacht. Ze lacht vies. Een rij half afgebroken rotte tanden zijn te zien. Vrouwen zijn gevaarlijker dan mannen. Mijn broertje steelt tien cent uit de portemonnaie van overgrootmoeder. Moet ik verder met mijn droom?

Misschien heb ik nu de lezers ermee overtuigd dat ik fantaseer, dat dit kan, maar wat dan nog?

?

Wat is het ‘het’ zonder mij? Een werkelijkheid? Een werkelijke werkelijkheid? Kunst? Mijn curriculum vitae? Een onbewust zijn? Is het onbewust zijn een ‘HET’ te noemen? Een tweede hoofd. Ik val weer in slaap…

!!

Als ik wakker word, wordt er op de deur geklopt. Een vrouw die zich Ragusa uit Dalmatië noemt. Ze komt uit Herzegovina, zegt ze. Ik sla het laken van mij af… en ga op de pot zitten en weet dat ik droom.

!!!

Ik zoek het filmpje op: Trauma en slachtofferschap met Manon Uphoff. Als Tussenmens kun je alleen maar vaststellen dat je in een kloof zit, tussen je brein en de werkelijke werkelijkheid.

Ik sla mijn aantekening op. Dit was het voor het moment.

Robert Kruzdlo Cordoba 2022  

.

Taal en de werkelijke werkelijkheid. Een kloof waarin wij allemaal zitten.