Mijn vader Joseph Walter Kruzdlo 2

Linksonder Robert Kruzdlo, vader Joseph Walter Kruzdlo en rechts zus Aneke, haar roepnaam.

Voorspel: Voordat mijn hysterische moeder met haar slaafje, kleinzoon van Dort – betekenis: daarginds -, in het ziekenhuis arriveerde, werd ik gewaarschuwd door een verpleegstertje die het een-en-ander nogal onpasselijk vond: ‘Je familie komt eraan,’ zei ze met een rode blos op haar bleke gezicht. Ze voelde het goed aan, en hup weg was ik.

Natuurlijk kende de verpleegster de geschiedenis van vader, zijn vrienden en vriendinnen hadden haar van alles ingefluisterd.

Toen ik terugkwam op mijn hotelkamer had moeder en de hulpsheriff, – die omdat hij beter Amerikaans-Engels sprak dan ik, want hij was met een Amerikaanse getrouwd en inmiddels weer ex natuurlijk – tijdens mijn afwezigheid, mijn toevertrouwde spullen, eigendommen van vader, uit mijn hotelkamer gejat! Strafbaar, natuurlijk, maar ik liet ze in de waan. Ik ben niet naar de politie gestapt omdat ik hen, die in de hitte van een hyper psychotisch gedrag verkeerde: in hun waanzinnigheid, met rust wilde laten. 38 graden was het in Wilkes-Barre Pennsylvania USA.

Alléén één ding waren ze vergeten: onder het matras kijken.

Ik was verguld, want onder het matras had ik documenten, adresboek en nog een aantal dingen verstopt. Natuurlijk mochten zij alles hebben, jatten wat moeder en haar hulpsheriff dachten dat het hen toekwam, wat voor mij niet bijzonder van waarde was. Ik heb gelachen en vooral wist ik, dat mijn verhaal de wereld overgaat.

Dort, denken ze er nog altijd anders over. 

Lees verder hier.

Meer lezen over mijn moeder, lees dan mijn boek TUSSENMENS.

Mijn volgende boek KERMIS deel 2 van de trilogie zal u niets verbazen.

Robert Kruzdlo Sevilla 2022 10 juni

.

MANNAHATTA

New York City 1950

1

Een foetus heeft geen keuze om ergens doelgericht naar te luisteren. Hij, in mijn geval, hoort waarschijnlijk het kermis-gereutel van de moederbuik. Deze geluiden zitten opgeslagen in mijn brein als basis voor de taal. Dat vraag ik mij af. 

In 1949 op een kille aprildag, niet ver van de skyline van Manhattan, werd ik op de wereld gezet. Overal waren bouwwerkers te zien, hoog in de sky, zonder hoogtevrees, met hun benen bungelend boven de stad. Door de dichter Walt Whitman ‘MANNAHATTA’ genoemd. Zo ook mijn vader. (Manna-Hatta een indianenvolk.)

‘Numberless crowded streets, high

growths of iron, slender, strong,

light, splendidly uprising toward

clear skies …’ las moeder waarschijnlijk.

Stad van de wereld, van miljoenen gezichten in beton en staal. Een tiental kilometers van de rijzende stad scheette ik de eerste luiers vol. Het geknetter van excrementen, gesis van urine stralen en darm-symfonieën kende ik al. Losgeknipt moest ik het allemaal zelf ervaren. Door de nauwe opening geperst, in weerkaatsingen van elektrisch licht gelegd, ontsloot het gehoor zich en tikte mijn hartje tegen het gebeuk van vader en moeders borst, de overwinning. Ik ben geboren in New Jersey City tussen miljoenen zolen heeft mijn kinderwagen gestaan. 

In New Jersey City sprak niemand beschaafd Amerikaans-Engels. Mijn ouders spraken Pools-Amerikaans en moeder Nederlands-Amerikaans. Grootvader en -moeder van Poolse afkomst, gevlucht voor de Russische revolutie, teruggekeerd en weer gevlucht voor de Duitse invasie, spraken nauwelijks Amerikaans-Engels. Overgrootmoeder en -vader hadden een universiteitsopleiding, maar ik weet alleen dat ze beter Duits spraken dan Engels. De familie hoefde niet eerst naar Ellis Island. Tussen deze mensen schreeuwde ik om moedermelk en bogen ooms en tantes, buren en vrienden zich over mij heen om wat te zeggen in hun eigen taaltje. 

Je had de Pool, Italiaan, Ier, Schot, Spanjaard, Jood en nog tiental andere bevolkingsgroepen die over de trottoirs hun heil zochten: allemaal spraken ze een Amerikaans-Engels. Veerponten volgepakt met werkers, die van de boten stroomden, de kade van Manhattan op. Mannen droegen dassen, hoeden en petten, vrouwen versierde hoofddeksels, stroomde hun voetstappen de kade op en verspreidden zij zich over de stad. Karren en paarden zochten zich een weg tussen het publiek, en ik, ik lag in de kinderwagen en hoorde het geknars van de wagens en wolken stemmen. Het geknisper van de krant die vader kocht. Op de parkbanken lazen mannen de courant in de zon. Langs de enorme hoge gevels van marmer, oprijzend naar de hemel, blauw en soms doorklieft door een propellervliegtuig de wolken. Enorme rookpluimen stegen uit het wegdek en boven de wolkenkrabbers dwarrelde soms een onheilspellende wolkenpartij. Mijn kinderwagen werd langs machtige ramen gereden waarin de wolken voorbij reden en de zon kletterend mijn ogen verblindde.

Met de blote handen en een hamer werden de brokken graniet gespleten. Enorme graafmachines hesen grote brokken graniet op schepen. Hijskranen brachten hoog de stalen ribben aan en de werkers liepen als ratten over de stalen balken. Tussen het geschreeuw hoog in de lucht, langs de kade sprankelend water, glinsterend als gebroken glas, liep moeder de loopbrug van de New York – Amsterdam line op. Lange slierten rookpluimen verdwenen boven de Hudson rivier. We verlieten de wereld van staal en rook, stoom en rails, voor een overtocht naar Amsterdam. De sissende hoorn joeg mij schrik aan. De stoomschepen werden kleiner en kleiner. Misschien was er nog een zoom gras van lichtjes te zien. Duwboten hun rookpluimen gingen op in nachtelijke schaduwen. De boot trilde en het zal acht dagen duren, – de oceaan had de huid van sinaasappel, voor we trillend de oceaan over waren. Dit schrijf ik nu, zeventig jaar later. 

2

At moeder haring? Hoorde ik het orgel en het geschreeuw van de pindachinees, de geur van friet. Zullen deze herinneringen weer ontwaken in mijn lichaam, opnieuw in mijn bloed stromen?

(Wordt vervolgd.) 

@robert Kruzdlo 2021