De Parakleet.

De parakleet Robert Kruzdlo 1955

Moeder zit verlaten en gebogen voor de brandende kachel. In haar ene hand een koperen pook en in de andere een peuk. Haar armen rusten op haar knieën. Witte handen die in het licht van de het vuur flakkeren. Handen die veel doorstaan hebben. Lege handen, nu. Achter haar rijen wasgoed, hemden, onderbroeken, handdoeken, damesverband en washandjes. Onafgebroken rookt ze met de hand gerolde sigaretten die bij het inhaleren fel oplichten; na een paar seconden verlaat de sigarettenrook tegelijk neus en mond. Vanuit de bijkeuken, de enige verwarmde ruimte van de villa, is de besneeuwde tuin, het hellingbos en het verlaten landschap te zien. Rein als een verbleekte foto. Het condenswater ligt bevroren op de vensterbank. Om haar schouders heeft ze een deken geslagen. Ze heeft het altijd koud, blijft ze zeggen.

Soms, in een flits, komt uit moeders oren rook. 

Liefde moet ergens zijn, maar waar: in het mortuarium? Moeder wil niet weten hoeveel ik van haar houd. Het is koud, zegt ze steeds. Ze zal in razernij geraken als ik tóch tegen haar zou zeggen: moeder ik houd van u. Nu weet ik het niet meer. Wat betekent liefde? Liefde eindigt in pijn en verdriet. Ze kamt haar haar niet meer. Uit haar sloffen steken haar tenen.

Sta je daar nu weer.

Moeder zit in een zelfkastijdenkooi die onzichtbare tralies heeft. Alles wordt om haar heen gesmoord en verteerd door de stilte. Alleen het roezemoes van de brandende eierkolen is te horen: vuur haar enige troost. Het lijkt allemaal zo gewoon. Er is niets te redden dan wat nu is. Het nu. Stilte. Weinig woorden die geen vlees worden. Durf haar niet meer aan te spreken over mijn heimwee?

Wat sta je daar nu?

In deze vochtige bijkeuken beoordelen wij elkaar onophoudelijk verkeerd. Het bewustzijn heeft zich verstopt. Metafysisch hebben de woorden geen enkele nut. Haar schaduw, de schaduw van de was, gaat boven de metafysica uit. Daarom kijkt moeder naar de vlammenzee. Ze ziet haar onsterfelijkheid. 

Mentaal heeft zij zich afgekeerd van de wereld. De wereld om haar heen stelt niets voor. Ze is klaar. Vandaag is de laatste dag. Vandaag vertrek ik met overgrootmoeder en oma An naar Zeeland. Domburg, aan de voet van een hoge duin. De Hoge Hill. Er is ook een bos, tuin, en een lagere school.

Sta daar niet zo, wil je.

Robert Kruzdlo 2021 Novelle De Parakleet. (Begin.)

I’m a big girl now.

Voor de zon aan een wolkeloze hemel verschijnt, schittert het blauw tussen de bomen, de bladeren trillen als een warme bries van de heuvels afdwaalt en door de kieren in het raamkozijnen fluistert. Op het gasfornuis begint de waterketel fel te fluiten, de dop schiet van de uitschenkopening. Ik schrik, sta naakt in de bijkeuken voor de uitgedoofde kolenkachel en wacht tot ik aan de beurt ben. De wastobbe, een ovale zinken teil, wordt volgens de wet van Archimedes met heet water bijgevuld, anders klotst het badwater over de rand op de vloer. Voor de zekerheid wordt er een handdoek voor de wastobbe gelegd. Eerst gaat mijn moeder, dan ben ik aan de beurt. In het grauwe zeepsop drijven vlokken vuil. Straks word ik buiten afgespoeld met helder water uit de regenton. Achter het kamerscherm zingt moeder: I’m a big girl now. (Heb ik het later opgezocht.)

Niet dat dit een intiem moment is, waar ik later intens naar terugverlang, maar in die tijd kende ik nog geen schaamte, nu wel, en nu schaam ik me een beetje voor de situatie, om mijn blootheid. Tussen mijn billen, onder mijn ballen moest ik me, zonder hulp wassen. Moeder kwam later terug om mij met een washand de rug te wassen, maar dan wreef ze ruw, al rokend, groene zeep door mijn haar en wierp na eerst weer een nieuwe sigaret in haar mond te stoppen, ongeduldig de handdoek naar mij toe. Als ik uit het water stapte was ik grijs van het sopwater. Nu voel ik me niet naakt of bloot als ik op het naaktstrand vertoef. 

Nee, een lach verscheen nooit op haar lippen, zij weerspiegelde haar ziel niet, er zat altijd een sigaret tussen haar lippen. Ik heb haar nooit zien lachen. 

Mensen kijken nooit naar mij als ik op het naaktstrand ben. Het leven, zo las ik ergens, is een tijd van de elementen vuur, water, aarde, wind en lucht. Het door herinneringen worden aangeraakt, belevingen zijn nooit wie je bent.

Na de wasbeurt word ik buiten op de binnenplaats met regenwater uit de ton afgespoeld.

Uit Dagboek van een leugenaar Robert Kruzdlo 2021 

Aron Grunberg lost

COLUMN ARNON GRUNBERG 3 juni de Volkskrant.

Zo werd ik vanochtend wakker. Met een woordhaak in mijn keel. Ik kon het onmogelijk doorslikken, had mijn dood kunnen zijn en dus schreef ik een reactie die toch nergens aanspoeld.

Grunberg: Ruth en haar moeder bleven in Theresienstadt, mijn moeder en haar ouders werden in 1944 naar Auschwitz gestuurd. Haar ouders werden vermoord, na de oorlog ging mijn moeder naar Nederland, waar ze in 1939 was aangespoeld.

Aanspoelen – Werkwoord

  1. ergatief met het water meedrijven en vervolgens aan land komen te liggen.
    De inhoud van de container die van het schip was afgevallen was op het strand aangespoeld.

Spoelen – Werkwoord

  1. blootstellen aan stromend water.

Woordenboek Ensie

Het woord aangespoeld…, na een in telegramstijl geschreven column, doet wrang aan.

.