Ik luister naar de tong van de koe die langs zijn snuit glijdt. Wolkjes wasem spuiten uit zijn natte neusgaten. Tegelijk stroomt een enorme koeienvlaai dampend uit zijn benige achterste. Koeienstront, koeiendrek stinkt lekker. Wie tegen drek kan, is een echt mens: ik ben een koemens. Niemand, behalve de koe, die mij gezien heeft – wat de koe niet weet – knoop ik mijn gulp dicht. Ik zie mijzelf in een oog van de koe. Wat begeert er daarna?
‘Die Menschen sind eine dreckige Art,’ zei oma vaak.
Dit land is een stinkend moeras waaruit de mens is voortgekomen, mijmer ik. Uit het veen getrokken, klei, zand en mergel heb ik geleerd op de lagere school, zijn wij groot geworden.
Een tijd geleden zei ik tegen een vriendin: ‘Een mens is soms een koe’.
Zij vond dat ik dit niet moest opschrijven. Ik antwoordde dat een mens soms zijn
daden niet kan ‘beobachten’.
Ik gaf haar dit voorbeeld:
.
De dichter is een koe
Gras… en voorbij het grazen
lig ik bij mijn vier poten
mijn ogen te verbazen,
omdat ik nu weer evengrote
monden vol eet zonder te lopen,
terwijl ik straks nog liep te eten,
ik ben het zeker weer vergeten
wat voor een dier ik ben – de sloten
kaatsen mijn beeld wanneer ik drink,
dan kijk ik naar mijn kop, en denk:
hoe komt die koe ondersteboven?
Het hek waartegen ik mij schuur
wordt oud en glad en vettig op den duur.
Voor kikkers en voor kinderen ben ik schuw
en zij voor mij: mijn tong is hen te ruw,
alleen de boer melkt mij zo zalig,
dat ik niet eenmaal denk: wat is hij toch inhalig.
’s Nachts, in de mist, droom ik gans onbewust
dat ik een kalfje ben, dat bij de moeder rust.
.
Gerrit Achterberg (1905-1962)
Uit: Eiland der ziel (1939)
.
De dichter Achterberg zegt in het gedicht ‘De dichter is een koe’: dat hij een Koe is met een mensenbrein. En waarom ook niet? In de schoonheid van dit gedicht komt de schizofrenie van de poëet sterk naar voren. Het is ook in Freudiaans opzicht een erotisch gedicht en dat is misschien een op zijn kop gezette interpretatie. Waarom ook niet: een koe kan niet beschouwen, hij kan niet denken over ‘hoe mals het gras vandaag is’ maar dat kan een mens soms ook niet! Inleven in een koe lijkt me ook wel een koeienvlaai te worden: ‘Goud en stront’, weet Jan Wolkers.
In het gedicht Melkknecht van Achterberg, een verzamelplaats waar de dichter zijn verlangen, drift wordt bevredigd staat: …verschrokken de vliegen de koeienhuid? Verwijst dit naar de dood? (Zie onder.)
De dichter als Achterberg heeft belang bij mystificatie zoals hij in zijn gedicht stelt: ik ben een koe van een mens.
Achterbergs leven, werk werd “getingeerd” door een noodtoestand, – u weet wat ik bedoel, maar die geestelijke gesteldheid heeft niets te maken met zijn genialiteit als dichter.
Misschien sneven mijn gedachten, maar toch, uit de geheime kamers van de dichter komen mooie gedichten voort. Geheimen die verborgen blijven als een koe.
Werkt dit gedicht als een katalysator? Een mens lijkt soms op een koe, hij kan zijn daden niet altijd aanschouwen. Zelfs als hij dit leest¡
(Moest ook aan Hera met de koeien ogen, basilisken-ogen denken.)