Uitbesteed

W. J. Vosser 1956 Maastricht.

Autobiografische fictie: Vosser Walter Joseph wordt door zijn moeder in zijn jeugd drie keer uitbesteed. (Kinderarbeid.) De eerste keer wordt hij aan een man met een scheve mond meegegeven. Hij gaat werken op een kermis te Nijmegen. De tweede keer wordt hij uitbesteed aan het Dierenpark te Amersfoort en de derde keer moet hij in Alkmaar in een kaasfabriek werken. Hij is dan veertien jaar. Mijn boek gaat over hoe Vosser dit overleeft. Hieronder een korte beschrijving van de rit die Vosser en de man met de scheve mond maakt richting Nijmegen. Het regent verschrikkelijk en zijn kleren zijn nog nat van de regen.

.

Hossend tussen de regengordijnen door doemen rechts en links modderige afritten en boerenlandwegen op. Langs de kant staan houten rekken, waarop rijen lege melkbussen op de kop staan. Boven het boerengeriefgroen jagen grauwwitte neerslaande rookpluimen omlaag, rijzen en verdwijnen in de grauwe regen. Veel prikkeldraad en wat koeien. Soms een magere knol, druipend met zijn kop naar beneden onder een schamel afdakje. De regendruppels op het zijraam die ik in een begonnen halfslaap volg en die door de vaart van de auto horizontaal, trillend naar de rand van de zijraampjes lopen, hebben iets magisch. Elke regendruppel vangt de wereld anders. Ik dommel in en schiet met een stuip wakker. De lawaaierige ruitenwissers zijn er plotseling weer mee opgehouden. Gevloek. Hij spuugt. Ik schrik. Klap met een vuist op het dashboard. Remmen. Fleem op de voorruit. Die zal niet opdrogen. 

Nerveus verdwijnt het puntje van zijn pink in zijn platte neus. Dat haat ik, zijn platte neus vol rode puntjes leeg te zien lepelen. Het weer haat ik ook en de gedachte aan een leven dat op punt van omvallen staat, maakt mij boos. Wat is de toekomst? Ik ben zó moe en heb alleen maar vragen die ik nooit zal kunnen beantwoorden. Zinloze vragen en nog eens vragen. Ik bijt op mijn tong. 

Binnen in de auto wordt de situatie slechter dan buiten. Mijn stinksokken en -schoenen zijn nog nat. Alles wat grijs en nat is, is zonder enige betekenis. Het enige wat nog kleur heeft, zijn de gerafelde ansichtkaarten van half blote dames die achter een gespannen elastiek, dat over de breedte van het plafond is gespannen, gestoken zitten. Aan een rafelig koordje hangt een pen met blote tieten, een gebroken rozenkrans, een gebit en twee ringen. Trouwringen?

Even heb ik vanuit mijn ooghoeken naar zijn silhouet gekeken. Misschien is hij geen Hollander? Per slot stammen wij van de aap af. Ik schaam mij om schuin naar zijn stompe sneus met putjes te kijken. Mijn kleren krimpen en plakken, een dwangbuis aan mijn lijf. Mijn kont blijft nat. Ik heb niet het gevoel gevangen te zitten of zo…, ik kan geen kant op. Dat wel. Dat zei moeder vaak: ‘Ik kan geen kant op.’ Dan stond ze weer in de lucht te gebaren.

‘Hoe heet je?’ vraagt hij zonder zich om te draaien. ‘Je moeder heeft het mij verteld, maar ik heb niet alles verstaan of ben het vergeten.’ 

‘Vosser!’ roep ik hard boven het lawaai uit. 

‘O ja, dat was ik vergeten, Vosser Walter uh, Joseph…’ 

‘Ja, zeg maar Vos,’ zeg ik. Liever niet Vosje. ’En u. Uw naam ben ik ook vergeten.’ (Wat niet waar was.) Ik kijk hem met een oog aan.

‘Ze noemen mij Scheve Kees, mag jij ook doen, Kees of Scheve Kees, maakt mij niets uit. Maar kijk, zo vinden we de weg naar…, uh nooit.’

Hij draait zich om. Ik kijk door het zijraampje naar buiten. Zijn bars gezicht spiegelt even bleek als gips in de ruit. Pas toch op Scheve Kees, wil ik zeggen.

‘Ik zie niets Kees, net als u,’ zeg ik haastig. ‘Ik zie hetzelfde als u, zelfs als ik samen met u naar buiten kijk of op de wegenkaart.’

‘Slim, maar je hebt gelijk, samen komen we er ook niet uit. Wat weet je van de oorlog? Bombardementen? Steden die zijn vernield, verwoest omdat de piloten door het slechte weer niet goed uit het vliegtuigraampje konden kijken en zo de afgesproken vijandelijke doelen misten? Die bommen vielen op Nederlandse steden, dus zeg maar op de verkeerde plekken. Niets aan te doen, maar we rijden door tot er een afslagbord opdoemt,’ bromt hij, ‘of totdat iemand, een boer of een fietser, wil stoppen om ons de weg te wijzen. Kloteweer. Wat moeten die piloten niet gezien hebben?’ 

‘Ik zie niet eens koeien,’ zeg ik turend tussen de regendruppels door.

‘Dat hoeft ook niet, die zien jou ook niet, toch. Maar wat weet jij van de oorlog?’

‘Als het onweert, duikt moeder in het toilet en roept dat de Russen komen. Ze komt als het onweer voorbij is, met grote ogen en met paarse oren tevoorschijn.’

‘Zij moet iets hebben meegemaakt…’ zegt Kees met een amechtig stemmetje. Hij haalt diep adem. 

Met een ruk draait hij zich om en knipoogt met een vies gezicht. Mondhoeken naar beneden. 

Nu ik zijn gezicht goed heb gezien, begint de schaamte opnieuw op te spelen. Hoe kan moeder zo’n foeilelijke man aardig vinden?

‘Heeft je moeder dan nog nooit verteld dat ze verliefd was op een… Laat maar.’ 

Het boek KERMIS komt dit jaar uit. Het is mijn tweede boek. Er komt nog een derde nog schrijnender dan de eerste twee. Ik hoop hiermee een beeld te geven van werkende kinderen die worden uitgebuit door hun moeder.

Robert Kruzdlo Càdiz Spanje 19 februari.

Neerlandistiek kan alleen in taal denken en dat is een tekort aan…

Er zijn twee naturen in ons, twee hoofden: een natuurlijke driftmatig, emotioneel, gevoel en de tweede natuur is cultuur of taal.

‘Alle keren dat iemand iets in haar eentje zit te bedenken vallen misschien zelfs wel te reconstrueren als gemankeerde dialogen, gesprekken die iemand in diens hoofd voert. Of mensen ooit écht in hun eentje denken, stellen Dingemanse en zijn medeauteurs uitdagend, dat zou eigenlijk nog bewezen moeten worden,’ schreef Marc van Oostendorp.

Lees Mark Dingemanse tweede natuur en hier de reactie van Marc van Oostendorp.

Dingemans heeft géén gelijk omdat hij denkt in de tweede natuur: de culturele, sociale en de denkende taalmens. De andere natuur, driftmatige, emotionele en mentale natuur vergeet hij, Om de reden dat hij zijn stelling niet wil verlaten.

Mark Dingemanse had een revolutie kunnen veroorzaken als hij zijn mensbeeld had aangepast. Een mensbeeld waar wel degelijk iemand in zijn eentje, zonder een ander, kan denken. Onbewust bewust.

Hierover schreef ik een gedicht:

Stoere denker

in afwezigheid van

mijzelf en een ander

vindt een droom

haar gedachte van

afwezige vormen

getemd door taal het

rollenspel van de stoere denker.

In dit gedicht zijn duidelijk 2 naturen aanwezig. De ander komt pas in beeld als het brein afzonderlijk van de geest zijn werk heeft gedaan. Metaal kunnen we niet zonder taal en taal kan niet zonder het stille taalloze breingebeuren. Het een is zonder zelf, geest, een ik en het ander is met de ander.

Mark Dingemanse gelooft maar in één wereld die van de taal.

Robert Kruzdlo 2022 Càdiz Spanje.

Op het moment dat ik dit blog plaatste werden mijn reactie ook op Neerlandistiek geplaatst.

Meer info:

Marijke J. van der Wal, neerlandicus schreef over het Zwolse wolfkind, een kind zonder mensen en taal opgegroeid, dit: https://scholarlypublications.universiteitleiden.nl/access/item:2915610/view

Mijn interesse is dat een mens *twee naturen* heeft: het instinct en het talige. Hij is zowel een mens zonder taal als met taal mens.

Luister naar de VPRO Het wolfsmeisje uit Zwolle.
https://www.vpro.nl/programmas/ovt/speel~RBX_VPRO_13004468~het-wolfsmeisje~.html

Een mens kan nog steeds in zijn eentje mijmeren omdat wij twee naturen hebben. Het is dus bewezen dat mensen in hun eentje denken zonder woorden en met woorden. Als kunstenaar ben ik hier dagelijks mee bezig.

De neuronen zingen hun eigen lied.
http://dewildedeerne.nl/de-wilde-deerne/historie/

Anneke Neijt neerlandistiek:

Goed dat je dit opstuurt, Robert. Die tekst van Marijke vdW was ik al weer vergeten, heel nuttig. In isolatie opgroeiende mensen kunnen toch met handen en voeten communiceren met medemensen; er is kennelijk iets gemeenschappelijks in ons denken waarover we beschikken zonder dat we daar bij het opgroeien een ander voor nodig hebben . Relevant voor deze discussie vind ik Horace Barlow (1990) The Mechanical Mind,
https://www.annualreviews.org/doi/abs/10.1146/annurev.ne.13.030190.000311
en Jan Odijk (2016) Language as a natural encryption system
https://dspace.library.uu.nl/handle/1874/356764
De vormkant van taal is zo bizar, zo taalspecifiek! Terwijl de betekeniskant heel universeel lijkt te zijn.

Anneke Neijt, dank voor je antwoorden. ‘Afwezigen’ vormen zitten in je hoofd, vormen die je nog niet bewust bent en die op een of andere manier geest worden. (Taalloos.) Een mens kent niet alle vormen van communicatie, lichamelijk nog cerebraal. Mijn vriend heeft het altijd over zingende neuronen die de dienst uitmaken voor je aan taal denkt. Er gaat aan taal iets af en die wereld wordt volkomen vergeten als je je alleen in taal verdiept. Mijn dochter is doof. Wij praten met onze handen. Dat gaat razendsnel. Zij is lerares en kan goed naar kinderen kijken. Dat kijken, wat mijn beroep is, is belangrijker dan taal. Wie goed kan kijken en een goed taalgevoel heeft ziet twee werelden.

Zo kwamen mijn voorouders aan op Ellis Island New York city

Eind negentiende-eeuw kwamen mijn Poolse voorouders aan op Ellis Iland. Het eiland had gediend als visserstaverne en galg voor piraten. Zelf was ik op het eiland in 1980. Mijn voorouders mochten meteen het land op en hoefden niet gecontroleerd te worden door artsen. Eerste- en tweede klas passagiers kregen een inspectie op het schip zelf en gingen bijna altijd onmiddellijk van boord. Maar derde klas passagiers moesten zich inschrijven op Ellis Island. Bij hun nadering van New York hadden weinigen een klein eilandje opgemerkt wel het Vrijheidsbeeld. Mijn voorouders waren Poolse Joden en spooringenieurs. Eerst moesten zij vluchten voor de Russische-Revolutie, vervolgens keerden ze terug en vluchtten voor de Duitsers naar Amerika.

Robert Kruzdlo 1953 New Jersey city

E.T.A. Hoffmann, bedenker van nachtmerries.

Duitsland viert de tweehonderdste verjaardag van de dood van de verteller die de literatuur van Poe, Kafka en Dostojevski en de fantastische cinema van ‘The Cabinet of Doctor Caligari’ tot David Lynch beïnvloedde

Ik zou er een ander soort muziek bij componeren. Hoffmann (klik hier) films, daarbij heb ik als kind nooit moeten huiveren. De film werd in een garage van de overbuurman geprojecteerd. 5 cent intree. Ik hoor nog het ratelen van de projector en ik viel in slaap. Zelfs, veel later bij de films van David Lynch genoot ik van de slaap die mij langzaam liet indommelen. Wat is dat toch dat andere mensen gillend de tent verlaten, huiverend wegduiken of door zichzelf te vergeten – in de bioscoop – overrompeld worden door emoties? Misschien moet ik weer eens Freud gaan lezen.

Ook Louis Couperus en Gerard Reve behoorden tot de gretigste lezers van Hoffmanns vertellingen.

Iedereen een goed 2023

.

Robert Kruzdlo Càdiz ongeveer 2500 kilometer van Amsterdam.

Monie dooft het licht.

Monie jarig in de sneeuw Robert Kruzdlo 1975 Amsterdam Bellamy straat.

.

Drooggelegd.

.

Zelfs in mijn dromen ben 

ik mij bewust, 

dat ik anders ben

ook als ik niet droom, 

voor wie ik ben.

.

Monie, trippelde als een ochtendeendje met haar ochtendjas nog aan, vaker naar de buurman op de hoek, die zijn huis aan het verbouwen was en in een puinhoop woonde, ingeklemd tussen bouwmateriaal, onaffe klussen, kieren en reten naast de kozijnen en deuren, een keuken zonder water en in de slaapkamer met een Romeins bad, een bed waar vier mensen konden rollenbollen, met aan de wand een enorme televisie en op een wit marmeren tafel een koffiezetapparaat, om met haar, gezellig op de rand van het bed, een kopje koffie te drinken. 

Monie, voor zij zich niet meer kon inhouden zei dan: ‘Ik moet er even uit.’ Dan trippelde ze met haar blonde lokken de weg naar boven, Bellamystraat, ooit veenweidegebied, in 1636 ingepolderd en bemalen, drooggelegd en verdween zonder om te kijken haastig de overwoekerde voortuin van de buurman binnen. In die tijd was het normaal dat huisvrouwen met hun duster aan koffie bij de buurvrouw gingen drinken. Mijn voortuin, de treurigste van de straat, had maar een struik, een pioenroos. Ze kwam pas terug als ze het gevoel had dat ze té lang was weggebleven.

‘Heb je op mij gewacht?’

Een uurtje werd een halve dag. Ik had geen flauw idee waar ze met de buurman over gesproken had. Zo spraakzaam was ze niet, wel aanwezig, vooral lichamelijk. Ik vond dat zij haar gang mocht gaan, dit in overstemming met het opkomende feminisme, dat ik ook ‘baas in eigen buik’ de onderbuikgevoelens moest respecteren. Ik bezoedelde haar vrijheid niet, mijn liefde was geheel in overstemming met de haar biologische aanleg. Ik was niet jaloers. Dat kwam pas veel later. Patriarchische gevoelens had ik ook niet, maar enige regelmaat om te neuken had ik wel. Op een dag, zei ze, dat ze ook koffie ging drinken bij de regisseur van onze toneelgroep Straattheater Kinkerbuurt. Haar ochtendjas ruilde ze voor een knalrode lingerie. Ze kuste mij vluchtig en ik keek, als ze door de voortuin de andere kant opliep, haar na tot aan het einde van de straat. Onze relatie werd haar koffieagenda. Monie, zat op de opleiding Kleinkunstacademie en ik op de Rijksacademie. Samen studeerden we voor het Straattheater een nieuw toneelstuk in en net als Monie, dronk ik koffie samen met Herman Brood in een café op de Ten Katemarkt. Koffie met cognac. Soms kwam ik de buurman van de hoek tegen die verlegen knikte. Monie, kwam geregeld laat in de nacht thuis. Ik begon mij ongemakkelijk te voelen en ik begon meer cognac dan koffie te drinken. Op een ochtend kwam Monie thuis. Zonder iets te zeggen kroop ze in bed en toen ze zich tegen mij aanwarmde, sprong ik uit bed en kleedde mij aan om naar het koffiehuis op de markt te gaan, die rond zes uur in de ochtend opengaat.

‘Wat is er met jou,’ vroeg Herman?

Dat wist ik niet, wel dat ik niet zo verder wilde met het badeendje, maar hoe doe je dat? Die dag vroeg ik of Monie een kamer elders kon gaan zoeken. Ze keek mij verbouwereerd aan en zei schuddend met haar blonde krullen, dat ze recht had op mijn woning. Een paar uur later belde haar vader en die zei, dat Monie recht had op de woning. Ik hing op. De telefoon bleef overgaan, nam op, haalde diep adem en dronken schreeuwde ik dat zijn dochter moest vertrekken: ‘Ik ben haar pooier niet.’

Monie, kwam thuis, drentelde naar buiten de sneeuw in en bleef maar het haar blonde lokken schudden. Onze blikken troffen elkaar per ongeluk door het vensterglas: Ik keek haar doorlichtend aan.

‘Bij mij is het licht uit,’ zei ik verlegen. Ze verstond mij niet.

Ik ging naar bed. Monie, aan de andere kant van het bed zei: ‘Ik houd van je.’

‘Bij mij is het licht uit,’ zei ik, but, soft what through yonder window breaks.’

‘Ik ga morgen,’ zong ze, stemmig als Jenny Arian, boos en nog eens en nog eens.

Monie, was eerder wakker en vertrokken voor ik het doorhad. ‘Ik zal nooit meer terugkomen,’ had ze op een papiertje geschreven en naast mijn koffiemok gelegd. Het huis leek terug te keren naar vroeger en vrolijk opende ik de rolgordijnen van de voorkamer. In het midden van de tuin stond een meters hoge appelboom. Aan een tak hing aan een touwtje een kartonnenkaartje.    

‘Van de buurman,’ stond in rode viltstift letters op het kaartje geschreven. Met een hartje. 

.

Robert Kruzdlo Càdiz Spanje.

Dooflicht

Dit verhaal heb ik zelf tot stand gebracht, maar is niet door mij bedacht. Het verhaal is denkbeeldig ontstaan, ergens in mijn eerste hoofd en het tweede hoofd, het schrijfthoofd, dat nooit kan waarnemen wat hoofd een doet, pas als het op papier staat, vertolk ik hoofd een. In een taalconstructie. Onder die dwang kunt u het onderstaande lezen. Ik imiteer het geheugen. 

De wind was uit het dal verdwenen. Uitgestrekt, onbeweeglijk lagen bleek verschoten oker, als een tapijt, de korenakkers tot aan de horizon. Er stroomde een woest kronkelend riviertje dat dagen geleden tot stilstand gekomen was. De kikkers kwaakten niet meer en op de slijkachtige bodem waren allerlei voorwerpen tevoorschijn gekomen: een kinderfietsje, pispot, geldkistje. Tegen de heuvels trokken de wijnranken donkere vorens van schaduwen en knisperend vielen de bladeren. De koeien door honderden vliegen belaagd, keken droefgeestig naar de drooggevallen poelen.  

De luiken die van buitenaf voorgoed terug in hun vergrendeling werden geduwd kraakten in hun sponningen. De zon verdween uit de lege kamers. Het stof had dagen rond gedwarreld als sneeuw. Het rook naar oud stof en elke donkere plek op het zeil verried de plaats waar dingen gewoond hadden. Door dit alles was toch wel duidelijk dat het moment aangebroken onomkeerbaar bleek en de sleutel nog een keer in het voordeurslot werd omgedraaid. Er bleef genoeg over om de situatie zelf in te vullen. Het huis, de tuin en het bos achter het huis, de heuvels, zij veegde het zweet van haar voorhoofd. Nerveus zocht ze in haar rugzak. Haar telefoonbaterij was op. Ze had een stapel oude kranten uit de kelder, waarop nog net een foto zichtbaar was van een vopo met een kalashnikov geweer, die over een rol prikkeldraad sprong, in een plastic zak voor de deur gezet.   

Hoe ver je ook keek er was geen mens te bespeuren. Boeren waren binnengebleven en wachtten met de pet op, bij de koude koffie, op de regen. Hoelang dit zou duren, maakte niets uit. Hun dagelijkse ritme was verdwenen en boeken lazen ze niet. Op de televisie was de paus in Afrika te zien. Witte handpalmen raakten de paus aan. 

Ze keek zo ver ze kon. Nergens een wandelaar of een auto aan de horizon. Een kraakheldere blauwe hemel met hier en daar een witte streep. Soms, als bij een wonder vielen er druppels hemelwater, loodrecht naar beneden in het stof. Zij begreep er niets van. 

Niemand, behalve ik, was getuige dat de kleine magere vrouw voor het laatst door de tuin drentelde, om het huis heen en het pad tegen de heuvel op- en afliep. Alles geurde stroef. De droge aarde en de uitgebloeide seringenboom hadden geen geur meer. De kippenren en de lege konijnenhokken, het hakblok met daarop de verroeste bijl, het gestapelde hout, overal zat heimwee. Heimwee was tijd. Ook in de opgedroogde vochtige geur van de scheefgetrokken schuren, op het knarsend grint op de binnenplaats streek zij over haar buik. De bladeren van de bessenstruiken krulden en de eikenhouten regenton waaruit zij water schepte om haar haar te wassen, waren de hoepels naar beneden gezakt en viel de regenton in duigen. Ze keek nog een keer goed naar de dingen die haar dierbaar waren. Een zakdoek had ze niet. Meer dan haar hart verdragen kon wilde ze niet meer om het huis lopen. Bij de dodelijke geurige pioenrozen ging ze plassen. Ze dacht dat ze in de ogen van een vos keek die zijn kop boven een droge sloot stak. Ze lekte urine en trok haar broek razendsnel op. Ze kuste een pioenroos en fluisterde dat ze eens terug zou komen. Onder de regenton begroef ze drie gladde stenen die ze langs de rivier, een paar kilometer hier vandaan, gevonden had. Want als ik ooit eens terug kom graaf ik ze op. Het huis werd kleiner toen ze een lang pad afliep naar de stad.

Op de heuvel, tegenover het huis, zag ze nog net het theehuis. Vandaar kon ze over het dal turen, het vervallen terraskasteel en het kleine in mergel opgetrokken kerkje waar de orgelpijpen boven het dak uitstaken, zien. Het in zonlicht fonkelende riviertje vol met bloedzuigers en vis die met hun staart tegen de brugbalken sloegen om aas, naar de geometrische wijnranken, het Toscana van het zuiden. De weg naar de stad was langer dan ze gedacht had. Er leek geen einde aan te komen. Nu waren de hoge bomen die alles verborgen en de pijn in haar buik bleef. Zonder na te denken stak ze de straat over. De pijn kon ze niet meer verdragen. Ze was alles kwijtgeraakt, ook het licht dat ze dacht nog te kunnen zien.

Ze zag een ander licht.

.

Càdiz Robert Kruzdlo 2022

Radiokruk

Vanachter het gifgroene oog van de radio klonk weemoedig de stem van een zangeres. Het oog knipoogde onophoudelijk naar mij. Of was het naar de zangeres? Het opflakkerende gifgroene oog heeft precies in het midden zwarte oogleden als van een zigeuner, een iris zeewater grijs en de pupil als eenogige koning. In het midden van de radio, op grof geweven stof dat hoofdzakelijk uit twee verschillende kleuren garens bestaat, en een derde goudkleurige draad die er doorheen meandert. De kleuren van een aars. Het doek was aangevreten door het vocht. Twee ivoren knoppen waarmee je de wijzer achter een verlichte wijzerplaat verlicht door twee kleine schaalbrandende lichtjes, kon bewegen. De glazen wijzerplaat met trapsgewijs witte letters. De wijzer stond op de goede plek vandaar dat de zangeres zong. Van de woorden op de wijzerplaat begreep ik niets. Alleen van de radiostemmen begreep ik dat ze mij een plezier wilden doen. De radiostemmen wijzerplaat, had wel vijftig radiosteden, van Hilversum tot Tokio, met altijd de goedkeuring van het groene oog. Met de groene parel kon ik precies afstemmen op het geluid van de zangeres. 

Het oog bewoog als ik aan de rechterknop draaide die de witte wijzer achter de glasplaat deed bewegen. Soms bewoog het groene oog heftig en verscheen er een witte streep in het midden. In combinatie met het gekraak, tjirpen en gesuis dat op golfbrekers leek en de onherkenbare fonetische stemmen, moest ik voorzichtig millimeter voor millimeter de plaat af tasten om zender te vinden die een helder verstaanbaar geluid gaf. De stem van de zangeres klonk dan zuiverder en het groene oog keek mij dan kalm aan. 

‘Frederic Nel,…dat is de muziek van Frederic Néll…’, riep moeder, ‘de opera van Nelll…, o wat mooi’. De L werd steeds langer.

Na schooltijd en in het weekend luisterde ik op mijn radiokruk, een oud voetenbankje, naar de radio. Eerst knipoogde ik naar het groene oog voor ik aan de knoppen begon te draaien. Mijn eerste knipoogfase. Dan zocht ik mijn vriendjes op of ik maakte nieuwe zendercontacten. Ik had al een lange lijst aangelegd en zelf Tokio sloeg ik niet over. Kwebbelen met de radio – wat nu chatten is – tot ik tevreden was met een zender. En dat kon van alles zijn. De kruk was eigenlijk te laag. Mijn oorhoogte was net iets te laag voor de spieker. Jaren heb ik op een deel van de encyclopedie gezeten. Niemand lette op mij en ik hoefde ook nergens op te letten. Ik was er niet. ‘S nachts droomde ik van de radio, de stemmen en de zangeres die ineens begon te gillen als een geile kater.

Ik vergat de buitenwereld en werd één met de radio. Verslaafd was ik. Soms hield ik een oor tegen het stof van de radio. Op die manier kon ik minder achtergrondgeluiden horen. Koptelefoons bestonden toen nog niet. Het maakte soms niets uit hoe hard de radio stond. De radio was mijn vriend die elk vervelend geluid om mij heen verdreef. 

Ik was vaak in trance, ging een beetje dood. De radio verplaatste mij een beetje weg van de wereld, weg van de volwassenen; naar de rand van de wereld en ik was niet meer te bereiken. Pas als een radiostem het definitieve einde aangekondigd had van een of ander programma, dan knipperde het oog alsof het wilde zeggen dat ik aan de knoppen draaien moest. Ik ging steeds later naar bed.

Ik mis het oog nog steeds. Nu heb ik een Sony Xperia 1 IV 256 GB/ 5G maar ik ben niet verslaafd aan dat ding. Het beheerst mij leven niet en als ik naar een radiozender luister is de hele magie van toen verdwenen. Nostalgisch verdwenen. Ik heb vanuit deze verslagen positie een oude radio met precies hetzelfde groene oog gekocht als toen, kan ik net als vroeger de wereld in trance vergeten. Wie niet?

Arme kinderen en hun smartphones. Wat missen die straks? 

.

Robert Kruzdlo

Càdiz Andalusia Spanje.

KERMIS TAAL.

School op wielen 1963

Spreek je moederstaal

Aan de rand van de kermis, tussen woonwagens, caravans en de GMC-. DAF trucks stond een meereizende kermisschoolwagen op wielen.

Leerplichtige kinderen van kermisexploitanten moeten daar primair onderwijs volgen. Eigenlijk was Vosser nog leerplichtig, maar van zijn moeder hoefde Vosser niet meer naar school. Zij had met een vreemd wredelijk accent gezegd: ‘Dwaselijk misschien, maar je hoeft niet meer terug naar school. Wat moet jij daar nu leren. Die dingen die je daar leert, snap jij toch niet. Wij hebben  een ander hoofd, een ander verstand. Blijf gewoon wie je bent.’

Vosser die toen niet wist wie hij was las stiekem boeken, ondanks dat hij bleef lezen, trouwde, scheidde en een aantal kinderen op de wereld had gezet, kinderen die hij niet zag, kinderen die hem niet wilde zien, wist hij nog steeds niet wie hij was en deed hij vijftig jaar later alsnog een opmerkelijke poging om erachter te komen wie hij was. 

Hij stuurde, op aanraden van Durass een vrouw die hij in Parijs had leren kennen en waarmee hij een enorme zuippartij had, een verhaal op naar een beroemd Nederlands tijdschrift ‘PostPolysystem’. Het tijdschrift had slechts enkele drukken. Vosser, een amateurschrijver, dacht dat hij zichzelf op deze manier begreep.

Amsterdam juli 13 1978

Geachte redactie,

Ik ben nog steeds geen iemand als ik schrijf. In taal mag ik niet denken, ik denk aan de taal voor ik ga schrijven. Ik moet een compromis sluiten met mijn verleden. Elke schrijver heeft geen benul van de diepere gronden van zijn intentie, laat mij het daarom ook maar niet proberen. Al die boeken die ik gelezen heb is laster. Als dat niet zo is, is de schrijver zich er niet van bewust. 

Moeder wilde het zo en ik werd… wat? Een taalloos monster, een kind zittend op bed die in een soort trance met zijn bovenlichaam heen en weer bewoog tot hij door de slaap omviel. Ik mocht niet spreken en als ik het toch deed, zei moeder: ‘Wat zeg je nu weer? Spreken dat mogen de andere kinderen, geen haar die daar verandering in brengt dat jij ooit kan zeggen wat je denkt. Jij denkt niet, je kan niet denken en schrijven al helemaal niet. Taal, dat leer jij nooit. Op de lagere school kunnen ze niets met je aan. Niets. Min vier was het hoogste cijfer. Dus houd je mond.’ Moeder wist niet wat ze met mij in haar hoofd aan moest. Moeder belastte mij met haar taalkwellingen. Toen mijn moeder overleed zweefde ik boven de grond , zo verheffend als een vlinder.  

Dit schrijf ik nu. Wat is nu als ik de dood niet spreken kan. Spreken, dat heb ik mijzelf later geleerd, schrijven, dat kan ik nog steeds niet. De ander, ja. Ja, die kinderen van toen, die hadden een verstandig hoofd. Mijn naam spelde ik op mijn veertiende verkeerd. Het adres ook. Moeder heeft nooit aan de meester uitgelegd hoe en wat. Dat kon ze niet. Alle kinderen waren blij met hun eindrapport en hun ouders ook. Ik werd als iedereen weg was, geroepen. Dan zei de leraar van de zesde klas: ‘Voor de tweede keer blijf je zitten en dat mag niet. Je ouders moeten een andere school zoeken. Je bent een hartelijke jongen.’ 

Ik verstond eerst hatelijke jongen.  

Moeder schreef gedichten, met Sinterklaas en Kerst. Over mij heeft ze nog nooit een gedicht geschreven. Ik moest het niet proberen. Omdat ik de taal niet beheers, had ik ook geen tong om te spreken. Moeder heeft mijn tong afgeknipt. Het puntje. Nee, dat deed geen pijn. Pas veel later, nu ik dit opschrijf. 

Zij verdroeg mij niet en daar wende ze nooit aan. Daar is ze aan gewend geraakt.

‘Vos, doe wat, sta daar niet zo.’ 

Ze keek mij dan verwijtend aan. 

‘Nee, ik kan niet anders zijn dan u mij kneedt.’ 

Ze hoort het niet. Ik zeg het voor mijzelf, maar niet hardop. Toch hoort ze het. 

‘Vos, wat sta je daar nu?’

Zo ver bracht het leven ons. Ik kan het haar nu niet meer vertellen. Zover ben ik nu.

Toen ze drie dagen dood op bed had gelegen, hebben ze haar in een kartonnen doos gelegd. Bevroren. Dat is goedkoper. Haar blik kan ik nu nog goed bestuderen. Koud, zoals altijd. Geen verschil. Meer levend dan dood. 

Nooit heb ik de taal willen leren. Nooit. De stilte wel. Taal komt uit de stilte. Soms, als ik geluk had, zei ik iets, een zinnetje en dan zei ze: ‘Wat denk je nu in godsnaam.’ Ik zei: ‘Ja wat zeg ik eigenlijk?’ 

Alle taalregels, die ik op de lagere school moest leren, deden mij pijn. Regels als prikkeldraad. Ik begon steeds minder te schrijven tot woede van de leraar. Op een dag sloot hij mij op in de kelder van de school. Stilte. Ik wachtte af. 

Moeder sprak, spreekt op haar plaats. Nooit op een andere plek. Op je plaats, ‘en place’ moest ik zijn.  Bewogen onbewogen blijven. Een nummer, getemd, dood. Taal zal van mij niemand anders maken dan wat ik al ben. Zonder commentaar, interpretatie, zonder betekenistoewijzingen ben ik. ‘Vos, je bent alleen maar het, het ding van moeder’, zeg ik tegen mijzelf.

Op een dag, ik was veertien, ontdekte ik, hoe weet ik niet meer,  dat ieder mens twee hoofden had, een dat stil alles uitzoekt en het andere hoofd dat lawaai maakt. Nu ik dit verhaal van mijn tweede hoofd heb verteld, van mijn eerste weet ik niets, net als jullie, ben ik heteroverstandelijk.  

Elk boek geeft mij, voor een kortstondig moment, de zalige illusie wie ik ben. Als lezer slachtoffer. 

Ik heb nu de aandacht op mijzelf gericht dankzij mijn moeder.

Met vriendelijke groeten,

Joseph Walter Vosser

P.s.

Ook ik schreef in het zand,

voor wie ik zal heten en

mij verlaten heeft zij zal

ten schande staan

mij uitbesteden

en vergeten nooit zal

zij weten wat ik schreef

in het zand

.

Robert Kruzdlo Cadïz Spanje 2022

Frambozen literatuur en het literair kapitalisme.

Wat is literatuur?

In de jaren twintig van de vorige eeuw deed in literaire kringen het gerucht de ronde dat de schrijver Hofmannsthal de spot dreef met Stefan Zweig (1881 – 1942), die hij altijd verachtte, door hem erwerbszweig te noemen. Een spel met de achternaam van Stefan Zweig dat commerciële tak betekende. Zweig was in zijn leven de best gelezen schrijver in Duitsland en dat kwam doordat hij van zijn vak schrijven een redactionele marketing maakte en een bedrijf was. Het Salzburger Literatuurarchief digitaliseert het ‘Hauptbuch’, een document dat onthult hoe de Oostenrijkse schrijver zijn productie regisseerde alsof er een lezers-fabriek bestond: meer een bedrijf dan het klassieke idee van de eenzame schrijver achter zijn bureau. Literaire marketing door Arnon Grunberg gaat wel heel ver. Vooral in het Grunbergse-psychologiseren is iedereen een dader en slachtoffer tegelijk. Slachtofferhulp is niet ver weg.

Op een blauwe maandag wist ik in een flits wat literatuur is. Literatuur heeft niets met cryptogrammen invullen te maken, maar de lezer pijn doen. Literatuur is als de lezer denkt dat hij Marek van de Jagt, Kafka, Rosie, een psychiater, jodin of een lustmoordenaar et cetera is.

Lezen dat je een dweil bent onder de dweilen en niet alleen je buurman of -vrouw. Ik sta in de boeken van A, beschreven als de lezer van zijn eigen stront, verkrachter van het woord. Ik dacht op die blauwe maandag: literatuur is een mensenfabriek geworden waarvan de schoorstenen moeten blijven roken. De ovens van de letteren moeten blijven knetteren.

Nu elke lezer een dweil is, neem ik het voortouw: ook de schrijver is een dweil. 

Literatuur is een bord spaghetti met veel tomatensaus en gesmolten kaas dat over het hoofd van de lezer wordt uitgestort. Lezers tekortkomingen is lezersplezier. Alle vuiligheid in zijn kop wordt breed uitgesmeerd tot een pageturner. De sadomasochist betaalt voor zijn genot. 

De lezer geniet niet van een frambozentaartje, de lezer geniet van het gat dat gaapt tussen wat hij is en wat hij niet is. Hij is een tussenmens.

De schrijver kan zichzelf, noch de werkelijkheid beschrijven. De lezer wordt ondergepoept met zijn mateloze woorden. 

De lezer kan niet genoeg krijgen van zijn beul.  

Hij wil gekwetst worden, doorboord door duizenden mitrailleurpennen, zijn lijf doorboord, voelt hij zich een trotse uitvinder van zichzelf. Hij is zijn eigen beul geworden en snakt naar meer.

De schrijver speelt onder één hoedje met de lezer, zelfbedrog. Er is geen hoop of troost. Er komt een dag dat er geen lezers meer zijn. Er zijn alleen daders van het kwaad. Wees helder en beknopt, persoonlijk, zodat iedereen weet dat zij, de schrijver en de lezer, het ras, een potje spiering is.

Het tragische noodlot dat ons wacht is dat niemand medelijden kent. Iedereen wordt je vriend. Samen kun je Gods aars likken, want alleen hij weet wat hij doet.

De literatuur is een taalfabriek vol enthousiaste medewerkers en lezers geworden. Schrijvers winnen prijzen over de ruggen van de lezer. Hij wordt rijk door de wereld waar hij in woont af te zeiken. Laat de schoorstenen van de schrijffabriek roken zoals ze de hele geschiedenis hebben geroken. Schrijven maakt vrij.

Niemand hoeft na te denken, te praktiseren. Lezen zul je. 

Nu het zo dicht bij u komt, de schrijver zich als hoofdluis op uw kop heeft genesteld en de jeuk nooit verdwijnt, kunt u trots zijn op uw lezerschap. Duizend boeken zullen als ‘spieringspaghetti’ met het bloed van alle slachtoffers, met gesmolten lichamen van alle oorlogen, u overgieten. U, de seniel, die het nog niet weet, zal ondergekotst worden door uw favoriete schrijver. Hij, de baas van de literatuurfabriek, zal u nooit antwoord geven op uw prangende vragen.

Hij, die nog niet de Nobelprijs voor literatuur heeft gekregen, zal zijn lezersschaapjes hoeden. 

Zolang de schoorstenen blijven roken, is er hoop voor hem. De lezer zal hem een worst wezen, die maakt hij zelf wel.

Niet zo lang geleden heeft hij een prijs gewonnen. Aan die prijs is een bedrag van honderdduizend euro verbonden. Hij moet zeventig procent besteden aan een speciaal project, een project dat anders is dan wat hij tot nu toe op zijn terrein ondernomen heeft. 

Hij moet nog één project ondernemen, dat plan verafschuwt hem. Ik doe een voorstel: een wereldreis maken met de neuropsycholoog, de beroemde literaire wondprikker Michiel Houellebecq en leermeester Marek Hlasko, die hij als brokkenkadaver in zijn rugzak moet dragen. Een molensteen om zijn nek met de inscriptie: ‘U moet elke dag geld verdienen’.

Tot slot: Sommige schrijvers lijken op een menselijke computer, het zijn ‘nullen en enen’ en schrijven honderden boeken. Of zij iets bijdragen tot een menselijke evolutie moet duidelijk zijn: nee!

Een lezer die ooit psychische schade heeft ondervonden bij het lezen van een frambozenboek kan aangifte doen.

Robert Kruzdlo

Cadiaz Spanje 2022 december

*De villa waar de joodse auteur Stefan Zweig die op 23 februari 1942 Petrópolis (Brazilië) zelfmoord pleegde, is in eigendom van een erfgenaam van de Porsche-clan, een medewerker van het nazisme!

Twee reacties van schrijvers.

Op het ‘gekkigheidsterras’ met een cava kurk op Julio Josephe Casias neus.

Parakleet

Parakleet is een kortverhaal dat ik schreef voor een schrijfwedstrijd. Hier twee reacties van anonieme beroepsschrijvers. Ik blij? Nee. Ik won er niets mee. En dus hopperdehop ik moet verder. De dag was verder goed en ik had nog veel te vieren. De dag, het uur, NU! Champagne op het terras, lekker zonnetje en een leuke ober Julio.

De Parakleet. – “Ongrijpbaar, tussen de regels door gruwelijk, mooi geschreven met een enkel typefoutje is dit heerlijk om te lezen. De schrijver heeft slechts enkele zinnen nodig om de lezer in zijn wereld te trekken. Nergens wordt duidelijk wat er precies speelt, waardoor de lezer geprikkeld wordt. Een prachtige inzending.”

De Parakleet – “Ik heb genoten van het verhaal. Ik werd meegenomen naar de leeggehaalde villa en voelde bijna de kou op mijn huid. De laatste alinea was interessant, vooral de zin: omdat wij niet alles weten, weten we niets. Dat is een uitspraak om over na te gaan denken.”

Lees hier het korte verhaal Parakleet van Robert Kruzdlo:

Parakleet

Robert Kruzdlo november 2022 Jerez de la Frontera.

Iedereen is een reptiel. Nee toch!?

’Omnia mutantur, nihil interit’

Ik verschil niet van de anderen. Zij die zich ook hebben laten misleiden. Mijn hele leven is verdoemd door valse beloftes, van moeder tot wereldse gebeurtenissen. De wereld om mij heen wordt nooit anders zelfs niet bij een wereldrevolutie, zelfs niet als de zeespiegel daalt of dat de gletsjers terugkomen. De mens wordt altijd bedrogen. Nu ik weldra helemaal dood zal zijn, er geen keer is, iets waar ik niet voor kan kiezen, wil ik toch een beetje mijn best doen. Ook al gaat de wil zonder mij toch zijn eigen weg – de wil wil wat het wil – ga ik mij natuurlijker gedragen. Met het credo dat ik weldra toch eindelijk helemaal dood zal zijn, ben ik op de goede weg. Ja, wat is natuurlijk, als je door anderen gepest wordt en er beweerd wordt dat ik geen carrière heb gemaakt, verpest ben door mijn opvoeders, murw gedraaid in een orkaan van begoochelingen en valse reclame. Ik ben tevreden met de gedachte dat ik onderweg naar het einde schadeloosgesteld word. Ik hoef niets te doen, niet in de spiegel te kijken en mij niets gelegen laten aan welke opmerking dan ook: ik zal in een grote droom terechtkomen, wakker worden en met gesloten ogen zien hoe de kring rond mij, mij op een dag zal volgen. Voor eeuwig zullen mijn ogen gesloten opengaan. Ik zal het einde van het heelal zien, niet door telescoop maar door de lens zelf. Ik heb geen keuze. U wel? 

Nu ik dit schrijf en aan mijn tafel de schuldenaar zit, zal ik hem sparen, ik zal hem niet vermoorden want dan strooi ik met leugens. Ik zal hem ook geen schouderklopjes geven zo van jongen wat heb jij je best gedaan. Om niet meer belazerd te worden zal ik schaamteloos gaan dromen en mijn kop niet boven de aarde met wormen steken. Ik zal geen vragen meer stellen. Zelfs niet aan mijn grootste vijand. Nee ik zal mijn verpeste mond houden. 

In mijn droom zal ik niemand vergeven, ook niet zij die het altijd beter wisten dan de wassen neuzen. Mijn brein wordt schadeloosgesteld. Ik zal mijn ogen openen als de doffe klanken van aarde op mijn kist vallen.

Ik zal iedereen een verschrikkelijk leven toewensen, niet anders dan ik heb gehad. Tot de zeespiegel aan de lippen staat, verschroeide kromgetrokken nekken van de zon, uitgedroogde reptiellippen, de naarlingen met wezenloze pret het einde der tijden afwachten. Reptiel of geen reptiel. Och Telos nee, zal toch niet Telos?  

De wereldrevolutie zal mislukken, de natuur wint en tot stof zal de hel branden tot ieders oog de droom ontwaart dat het leven een groot bedrog was. De wereld als hel. Is dat niet genoeg voor wat jullie gedaan hebben. 

Mij bevalt de wereld met al zijn verdorvenheden en deugden, nu ja…, deugden van gevit en kapittel zal je bedoelen, van hen die dachten de wereld te kunnen veranderen of redden zonder dat zij zichzelf veranderden. Zij die op hun borst trommelen zijn de ergsten. Of blijft het toch plezierig ’Omnia mutantur, nihil interit’?

.

2022 Jerez de la Frontera Robert Kruzdlo en de reptielen dans met de huidige partijleider van VOX is de Bask Santiago Abascal?

Robert Kruzdlo 2022 Cadíz Spanje.

Giorgia Meloni en postfascistische taalverandering.

Foto Financieel Times Giorgia Meloni rechts.

Marc Oostendorp schreef heden op Neerlandistiek: Giorgia Meloni, een politica die wel ‘postfascistisch’ genoemd wordt, is de nieuwe premier van Italië, en een van haar eerste daden was dat ze aankondigde niet als ‘la presidente’ te willen worden benoemd, met een vrouwelijk lidwoord la, maar als ‘il presidente’. Het Italiaans telt traditioneel slechts twee grammaticale geslachten, en daarbij geldt de mannelijke vorm als neutraal, ongeveer zoals bakker in het Nederlands traditioneel als mannelijk en neutraal geldt. Lees hier verder.

Ik reageerde op het artikel:

In het artikel van Roberta D’Alessandro is één ding duidelijk: Je moet volwassen hersenen pijnigen om taalveranderingen door te kunnen voeren. Er moeten hele volksstammen meedoen wil je nieuwe taalverwerving kunnen doorvoeren. Een brein-evolutie. Dit lukt natuurlijk alleen, zoals te lezen valt in het artikel, wanneer je dit als kind leert. Fonetisch. (Met nog jonge onvolgroeide hersenen.)

Mijn kleinzoon van 4 kan perfect het Spaans nadoen. Elk woord kan hij fonetisch correct horen en uitspreken. Biologisch is dit de taalbasis van alle talen. De rest is bedacht door hoge heren. Ook de discussies achteraf. 

De werkelijke werkelijkheid is altijd net iets anders dan de werkelijkheid.

*

Geregeld staan tekeningen van mij op Neerlandistiek. Hier Jeroen Brouwers.

Tekening Robert Kruzdlo Jeroen Brouwers 2022

Een mens heeft twee hoofden.

Foto Robert Kruzdlo Famillie Jesus Sixto Alva

Ik zat gister op het terras tegenover Las Cuadras te blokken op een korte tekst. Ik doe dat niet vaak want ik ken veel mensen in de stad en die willen, als ze mij zien, altijd een kort gesprekje. De zon scheen en het was T-shirtwarm. Ik werkte aan een tekst De Parakleet. Op het plein verscheen familie Jesus en aanhang.

&

De stad waar ik woon is geen wildernis als het centrum van Amsterdam. Vrouwen worden niet nagefloten en fietsers rijden niet door het rode stoplicht. Hier lopen pubers met een topje, ultra korte broek en een naveltruitje. (Lees hier hoe ultra rechts Nederland met pubers omgaat, over de angst cultuur in de grote stad.) Amsterdammers zouden hier een vakantie moeten komen vieren.

Dit schiet door mijn hoofd en meer…in een flits. Het andere hoofd, dat van mij, mijn hoofd dat nadenkt zoekt naar woorden en zinnen. Een gave. Ik heb twee hoofden, net als iedereen maar niemand maakt er een onderwerp van. Ook in de literatuur is dit onderwerp NIET te vinden. Het sluit niet aan de literatuurwetenschap en taalwetenschap. Jammer dat regels dit verhinderen. Of toch, je komt het tegen, zo nu en dan in deel twee van De Russische romans van Vladimir Nabokov, in het verhaal De gave: ‘Mijn gedachten keren zich naar het andere, het niets.’


Nabokov bedoelt het andere hoofd dat hij nooit zal leren kennen en waar hij uit het niets moet putten om herinneringen op te halen.

&

Gister was ik onder een van mijn schilderijen in slaap gevallen. Mijn zoon had de foto gemaakt. Ik droeg het masker van een valselijke toneelspeler, de lelijke schoonheid van een monster met de trekken van een mens die niets te vertellen heeft.

Schilderij Robert Kruzdlo 3 X 2 meter Wij gevoel van Annie Ernaux (Klik hier.)

Aan het werk. Nog een keer tekst verbeteren en dus…

Moeder zegt met haar vorkige stem: ‘Ga jij eens sneeuwscheppen.’ 

  Ik druk met de achterdeur de sneeuw weg. Op de sneeuw ligt een fondant zilverlaagje ijs. Het hellingbos staat ongelukkig verscholen in een doffe witte mist. IJzel valt ritselend uit de kruinen van de kermende bomen, druppelt van de glazige zwarte twijgen en boort gaatjes in de sneeuw. Mijn bevroren voetstappen van gister cirkelen nog rond de villa. Het enige wat ik kan is kijken zonder woorden. Woorden die komen toch wel. Achter het raam met ijsbloemen, tussen de dampende was zit moeder met haar mimische rug gebogen voor de brandende kachel. Ze heeft een hekel aan haar rug die veel heeft meegemaakt. Die rug komt nooit meer recht. 

  Overgrootmoeder zoekt in haar tasje naar haar bril en zakdoek. In geval de post weer slecht nieuws brengt. Getergd kijkt ze tussen de onderbroeken met veters, naar buiten. Ze kijkt blindzicht. Kijkt naar binnen en stuit op zachte ijsbloemen op haar ziel? Mij ziet ze niet staan. Wat ze ziet kan ik misschien raden. Op de keukentafel ligt een stapeltje post.

  Krakend verdwijnen mijn voetstappen in de sneeuw. Ik wil mij voorover laten vallen. Later zal iemand, een hond misschien, mij vinden maar, ik draai mij om en kijk vol wroeging naar de villa. De villa, behalve de bijkeuken, is leeggehaald en verbeurdverklaard ook kan elk moment moeder uit huis geplaatst worden.

De villa lijkt op een oude foto, korrelig, rafelig en onscherp, die ik nog steeds bewaar.

‘De autoriteiten kunnen mij verder geen pijn meer doen,’ heeft moeder gezegd,

…pijn dat doe ik mezelf wel aan.

  Voor de mannen het huis kwamen leegruimen – wij, overgrootmoeder, oma en ik, hadden onze koffers veilig in de kelder verstopt – heeft moeder, met hulp van het klissende crapuul uit de hoerenbuurt, waardevolle dingen, schilderijen, etsen en de staande klok verpatst. Daarmee heeft ze de rekeningen van de kroeg betaald. Die gedachte doet vrieskou pijn. Onderwijl schep ik sneeuw, een pad van de voordeur naar de straat en schiet ongenodigd deze zin in mij op:

…een vrouw die met haar geslacht betrokken is bij alle dingen van het leven – geboorte en dood – heeft een kerel nodig, een vent om haar recht te halen. Een broger had moeder niet meer. Haar rechten verspeelde ze keer op keer. 

*

Iemand stuurde mij een filmpje van mijn expositie in Bar Bujío.

4 stijlen door één persoon verzonnen.

Robert Kruzdlo 2022 Cadíz

Iedereen heeft twee hoofden.

Muurtekst Robert Kruzdlo Palma de Rio Cordoba 2022

Tweehoofdig


ik drijf gelukkig nog

op de diepste stromen

haal mijn neus op

om te vloeken

boven sleetse afgronden 

doorzichtig als een vloeitje

strak over afgeknaagde botten

liggen versregels als zielenhuid

ben ik verdwaald

verdwaald lichaam


*

Een gedicht moet opzoek gaan naar de bron waaruit het ontspringt en niet over vragen alleen gaan. Laatst zei een schrijfster: Kijk eens naar het brein. Ik was verbaasd. Hoe doe je dat vroeg ik mij af. En hoe je dit kan doen zei de schrijfster er niet bij. Jammer.

Hammacher was op zoek naar de bron van waaruit kunst ontstaat. Waar komen beelden, taal vandaan, zo vroeg hij zich af.  Wat kunnen we eigenlijk zeggen over de beeldvormende en kunstscheppende werkzaamheid van de kunstenaar zijn brein, het artistieke scheppingsproces van al die miljarden neuronen dat aan het kunstwerk vooraf gaat? Huub Mous schreef er dit over.

Niet hét kunstwerk is belangrijk maar waar en hoe het ontstaat. We moeten terug evolueren naar het breingebeuren en niet ons laten doodslaan met regels hoe je een gedicht, roman…, een boek schrijft. Hammacher gaf al een zetje op weg om te verdwalen.

Niet alleen is drift een woord, het is ook iets om beter te leren kennen. Hoe¿ Hierover later.

Robert Kruzdlo Cadiz 2022


	

De ziel in een doos: De Nazi kogel.

Robert Kruzdlo 1959

Het was 1959, een hete zomerse dag en ik was kindongelukkig. Het was een extreem droge zomer, de druk op de waterleiding was laag. Het teer droop van de strandhuisjes en op het duinzand kon je een ei bakken. De koeien werden mager en stonden in het duinbos bijeen. De bomen hadden vreemde vormen doordat de takken door de bezetters rücksichtslos waren afgezaagd. De wind deed de rest. Eén boom was wereldberoemd, de Mondriaan boom. Een zinderende juli zomer, 39 graden en er was nog geen druppel hemelwater gevallen. In het dorp was nog een put die water gaf en waaruit met een emmer aan een ketting water omhoog werd gehesen. De lucht boven de kerk leek rood van het hete duinzand. Ik was nog nooit zo bruin geweest. 

Mondriaan boom Domburg Zeeland

Na schooltijd rende ik direct naar zee om te zwemmen of door de duinen te slenteren. Meestal alleen. Liever alleen om te dromen over de prairie. Met mijn gerafelde schooltas waarin een kwart liter melk en een boterham zaten. Niet altijd want soms was er thuis een groot geldgebrek. Eerst raakte de suiker op, toen de koffie, boter en dan werd er gepoft bij de bakker. Als er geen alcohol was, begonnen ze – moeder, grootmoeder en vader met de deuren te slaan. Het leven begon iedereen te vervelen als in een roman. Vader schreeuwde: ‘In Java daar hebben ze honger, lees Multatuli.’  

De lucht kleurde rood van de hitte.

In de schooltas had ik een kleine handdoek en een boek Arendsoog. Ik droeg een cowboyhoed en keek met halfgesloten ogen uit over de duinen, landinwaarts, op zoek naar het gevaar, gewapende mannen die je wilden beroven. Het gekke was dat, als ik fantaseerde, ik er niet bij denken moest. Deed ik dit wel, dan spatte mijn droom uit elkaar. Dan fantaseerde ik opnieuw in de hoop dat de droom terug zou keren. Ik denk nu dat ik daar als enkeling verstopt in een duinpan mijn gelukkigste jeugd had.

Op een dag lag ik in een duinpan, in de schaduw van een bloeiende ‘rosa rugosa’ en speelde met het zand dat ik tussen mijn vingers liet weglopen. Plotseling stootte ik op iets hards dat onder het zand verstopt lag. Ik groef het uit. Het was een zilver pakketje waaruit scherpe koperen punten staken. Ik opende het en een reeks kogels, groter dan mijn middelvinger, die met elkaar verbonden waren door een slede, vielen op het zand. Ik groef verder en diepte een houten kist vol kogels op. Ik schrok, keek om mij heen en bedekte alles weer met zand en in mijn schooltas verstopte ik een kogel.

Ik wist dat, als je oorlogstuig vond, je dit meteen aan de veldwachter moest doorgeven. Er lag in de duinen meer munitie uit de tweede wereldoorlog. Maar de kogel wilde ik zelf houden. Een kogel, misschien voor een pistool, uit een cowboypistool?

Onderweg kwam ik dikke Tromp tegen aan wie ik mijn vondst vertelde. Ik toonde hem de kogel als bewijs. Tromp was een domme jongen, die moeilijk mee kon op school. Ik hielp hem met opdrachten en soms slopen we, in de winter, vakantiehuizen binnen. Dat was gemakkelijk. De wind stuwde zoveel duinzand tegen de lage huisjes dat je gemakkelijk op het dak kon stappen en via het dakraam naar binnen kon glippen. We aten alles wat eetbaar was op en zelfs nam ik het mee naar huis. Nee, er werden geen vragen gesteld. Ik hoor u denken.

We verscholen ons onder de Hooge Hill tussen de rozenbottelstruiken en dikke Tromp bestudeerde de huls, de onderkant en maakte een vuurtje. Hij had altijd lucifers bij zich. Altijd moest hij een vuurtje maken op het strand. Toen het vuurtje knetterde legde hij de kogel in het midden en blies het vuur aan. We wachtten af wat er zou gebeuren. Er gebeurde niets. Teleurgesteld namen we afscheid.

Dikke Tromp was een paar meter van mij verwijderd, ik was gebleven om het vuur met zand te bedekken en op dat moment zag ik dikke Tromp wegrennen. Tegelijk kwam er een meisje, staand op haar trappers mijn kant op fietsen. Een meisje met een hoofddoek. Het was Melita Muller, een Duits meisje. Het gezin Muller waren de eerste badgasten uit Duitsland die zich na de tweede wereldoorlog mochten vestigen in Domburg. Vader viste elke dag. Hij ving veel platvissen en schepte garnalen. Moeder stond een eindje verderop van de paalhoofden mosselen te plukken terwijl wij kennis maakten. De dorpsbewoners hadden er moeite mee. Ze vermeden het gezin. In de kleine dorpskerk waren ze niet welkom. 

Een paar dagen geleden had ik de familie op het strand ontmoet. We waren de enige. Melita was meteen naar mij toe gelopen en gaf een slap handje. Ze was een paar jaar ouder. We gingen wandelen in de duinen en zeiden niets. Ik voelde een hoop en het verwarde mij als ik eraan dacht om haar te vragen, bang dat zij meer zou vragen dan alleen mijn naam. Vanaf die dag ginegn we zwijgend met elkaar om en zo af en toe verborgen wij ons tussen het helmgras.

Ik was meteen verliefd op Melita. In nog minder dan een seconden en nu naderde zij…, kastanjebruin met stevige tred op haar trappers. Ze zwaaide. Ik was van plan haar het verhaal van de kogels te vertellen. Vreemd niet? Ineens dorst ik iets te zeggen. 

Dus zwaaide ik terug en zij riep: Hé cowboy. Ze slingerde haar fiets tussen de rozenbottelstruiken. Ze moest lachen om mijn cowboyhoed. 

‘Ik ruik vuur.’

Toen een harde knal.

Mijn oren piepten en mijn linker slipper werd nat. Uit mijn linker scheenbeen vloeide bloed. Ik schrok heftig, mijn hart deed me kokhalzen. Ik keek op van mijn been en zag een eindje verderop Melita met haar fiets op het zandpad liggen. Het eerste wat ik dacht was weg hier. Ik rende huilend naar huis, in paniek riep ik dat ik gevallen was en gelukkig stond de buurvrouw in de gang die… 

‘Wat heb jij?’ vroeg ze terwijl ze naar de bloedende open wond keek.

‘Ik ben op de stoeprand gevallen’, zei ik zonder te horen wat de buurvrouw in paniek terug kakelde.

Ze begon krielkippig te huilen.

‘Kom naar de keuken, hier ga zitten.’

Ze depte de wond en hield de twee stukjes wondvlees bijeen. Wat nu? 

‘Het was een grote snijwond en er is een stukje bod uit je scheenbeen.’ 

Zij bleef maar huilen. Ik leek wel van ijs, ik begon te rillen en het gepiep in mijn oren bleef.

De bloeding was moeilijk te stelpen. De buurvrouw was daarom naar de dokterspraktijk gerend maar die was niet thuis.  Na een tijdje kon ik gelukkig beter horen maar het gepiep in mijn oren bleef. 

‘Er is iets vreselijks gebeurd, had ze mij bij haar terugkomst verteld. 

‘Ik geloof je niet’, zei ze steeds, ‘er is iets vreselijks gebeurt,’ zei ze weer. 

Ze plakte met leukoplast zo goed als dat ging de wond bijeen.

‘Je vader heeft geen geld voor de dokter, je moet het hier even mee doen.’

‘Wat voor vreselijk is er gebeurd?’ vroeg ik.

Ze antwoorden niet. Zonder dat ik het wilde moest ik denken aan Melita, haar blauwe jurk met een rode vlek op haar borst. 

‘Ze hebben een meisje dood aangetroffen,’ zei de buurvrouw, ‘en je vader en moeder zijn naar de stad. Ik moest op je wachten.’ 

Ze liep naar het keukenfornuis om theewater op te zetten.

‘Mensen en een schelpkar stonden voor de deur van de dokter, die ergens in een ander dorp moest zijn. Op de schelpkar lag een meisje. Haar lichaam was doorboord door een kogel uit een Duits geweer.’ 

Toen begon zij weer te huilen.

‘Die rot oorlog ook.’

Voor het eerst keek ze mij aan en gaf mij een kus.

‘Die rotmoffen, de oorlog net voorbij en dan…’

Verder kwam ze niet. Ze zeeg ineen op de stoel met haar hoofd in haar handen en schort verborgen.

Naderhand vertrouwde ik geen mens het verhaal van de kogel toe…, ook geen enkele behandelende schoolpsycholoog of psychiater, die ik in mijn leven tegengekomen ben.

Melita was mijn grote schoolliefde. De vrouwen, die ik daarna ontmoette, waren vriendinnen en ik heb nooit meer die waanzinnige transcendente liefde gevoeld als met de zwijgende Melita. Binnen een seconde wist ik dat zij het was. HET. 

Zij was het die de eerste keer mijn piemel vast had gepakt waardoor er een verrukkelijk gevoel door mijn lijf stroomde. Dat gevoel is nooit meer teruggekeerd. Werktuiglijk misschien. 

Ik hield dus mijn mond. En, wat het ergste is, ik heb het nu opgeschreven. Als je iets opschrijft, begraaf je het met papier en inkt. Het ligt in een aardedoos. De doos opgeborgen in de kelder, de dood en nog zie ik haar gezichtje, hoofddoek, een glimlach, alsof zij zich wilde verontschuldigen: sorry ik ben gevallen. Gevallen door een Duitse kogel. Er zullen dorpsbewoners zijn geweest die heimelijk gezegd hebben: ‘Gods straf.’

Dagen later hebben ze Gòròg met zijn ronde ziekenfondsbrilletje en plastic neus, gearresteerd. De kogel kwam overeen met het Duitse geweer, dat hij bezat en verstopt had in de bunker, waarin hij door de woningnood woonde. Gòròg had een spraakgebrek en was niet bepaald geliefd bij de dorpsbewoners. Er viel met hem niet te praten. 

‘De kogel heeft het geweer verlaten op een van zijn strooptochten’, had de rechter gezegd. 

Voorgelezen uit de krant door moeder.

Ergens in een doos heb ik nog veel meer verhalen over die tijd.

Gòròg is al jaren dood. Hij had jammer genoeg geen familie, anders had ik ooit de moeite genomen mijn verhaal aan hen te vertellen. Begraven achter de muur van het kerkhof, waar ook dieven en moordenaars liggen.

De vader en moeder van Melita kwamen nog elk jaar en legden bloemen neer waar ze haar gevonden hadden, naast een klein bosje geplukte klaprozen. Iemand had er een klein briefje bij gedaan: 

Du, du liegst mir im Herzen
du, du liegst mir im Sinn.
Du, du machst mir viel Schmerzen,
weißt nicht wie gut ich dir bin.
Ja, ja, ja, ja, weißt nicht wie gut ich dir bin

Robert Kruzdlo Korte verhalen 2022.

O, o, San Miquel Jerez de la Frontera Spanje.

Voltallig bestuur Culturele week San Miquel, geheel rechts Robert Kruzdlo 2022

Een vriendelijke man kwam naar mij toegelopen en begon in het Andalu, een taaltje uit Andalusië Spanje en vooral gesproken in Jerez de la Frontera, een heel verhaal en eindigde met een vraagje: ‘U kunt zo mooi tekenen, wilt u voor ons tekeningen maken.’

‘Ons?’

‘Ja, voor de culturele week van San Miguel.’

‘O, voor de wijk San Miguel, ja natuurlijk en wat wilt u dat ik teken.’

‘Flamenco, flamenco dat kunt u zo goed.’

Weken later viel er een uitnodiging in de WhatsApp-bus. Ping.

Nu hoef ik niets te tekenen, ik had al meer dan honderd tekeningen van flamenco thema’s getekend en dus moest ik de man die Manuel heet en de organisatie AV Cruz Vieja de Barrio de San Miguel iets apart tonen. Mijn deelname zou getoond worden in een oud paleis en dat prikkelde mij om iets anders te doen met de tekeningen dan ik normaal gewend ben. Hierover later meer.

Gister 22 september 2022. Tijdens de presentatieceremonie in een oeroude Bodega Faustino González waar ik met genodigden sherry van meer dan tien jaar oud dronk, bezweet oude kaas at, herkende ik veel gasten uit Jerez. (In een bodega is de vochtigheidsgraad 90 %.) Ik ben al aardig ingeburgerd in Jerez. De eigenaar van de Bodega, twee meter lange kerel ken ik jaren en omdat ik niet van ellenlange buurtpraatjes houd slenterde ik tussen de gestapelde vaten. De geur van sherry die je overal in de stad ruikt, de zwarte eikenhouten vaten en vooral de stilte, verliet ik dronken van de geuren het prachtige honderdjaar oude pand.

Uit mijn boek de Kolonel: Boven de paleizen, Bodegas en huizen, op pleinen en langs brede lanen belegd met zwerfstenen wuiven de gepluimde kruinen van de ranke dadelpalmen. Soms twintig meter hoog, opwassend onder het mooiste blauw. Op een enorm plein spuit lawaaierig en levenslustig een fontein. Twee keer per jaar vallen de sinaasappels en mandarijnen van de bomen. Geknakt en geplet liggen ze in de goten. Niemand plukt het fruit. Door de witgekalkte muren van de bodega’s wasemt de sterke geur van sherry’s. Binnen liggen in rijen de lekkende zwartgeblakerde eikenhouten vaten hoog opgestapeld. Op de witgepleisterde gevels staan de namen van de grote Sherry landeigenaren. Ik herinner mij opeens een regel van Rimbaud: A noir, E blanc, I rouge, U vert, O bleu, voyelles/ Je dirai quelque jour vos naissances latentes.

Tekening Robert Kruxdlo 1,80 X 2.0 meter Palacio de Villapanés Jerez de la Frontera.

Tekeningen Robert Kruxdlo 1,80 X 2.0 meter Palacio de Villapanés Jerez de la Frontera.

Wordt vervolgd Robert Kruzdlo 2022

(Sinds 2016 heb ik in Amerika -Main, New Hampshire New York en Spanje, Andalusië in 14 verschillende steden gewoond. Tussen dode vulkanen, in oerbossen en aan grillige kusten. Alleen! In tegenstelling tot wat de grote fantast J.L op zijn blog De Bodemloze Beeldentuin beweerde ben ik sindsdien zeer gesteld op mijn eenzame zwerftochten en deel ik nooit meer een bed met een vrouw. (Ik of een ander zal hem op een dag juridisch wreken.) Maar inmiddels heb ik talrijke bijzondere vrouwen ontmoet.)

Het meisje met het rode haar.

Meisje met het rode haar 2021

2021 februari

Ook vandaag is de wereld niet veranderd. Het is februari. In het dal van Gyrus in de buurt van de Limbische bergketen en niet ver van Huesca dat stad betekent, dragen de olijfbomen pas ontloken bloesem en op de flanken van de gesplinterde rotsachtige bergen, tussen menshoge cactussen bloeit rozemarijn. Op het smalle gevaarlijke pad dat door de heuvels kronkelt, richting de zee, fladderden voor de voeten kleurige vlinders. Verscholen tussen de cactussen kwelen, in hoge tonen, de woerhennen en honderden wandelende takken vliegen op als je hun schuilplaatsen passeert. Onder een lage middagzon liggen landinwaarts de hoge, klifachtige, bergkammen die, zo nu en dan, in asgrauwe wolken worden gehuld. Voorzichtig ga ik voetje voor voetje over het oneffen pad. De uitgestrektheid beangstigt mij. Ik vraag mij af hoe de hersenen dit allemaal kunnen opnemen! Het zijn raadsels diep in mijn hoofd, de een nog raadselachtiger dan de ander die elkaar verdringen en blijft de wereld in al haar raadselachtigheid hetzelfde. Antwoord krijg ik niet. Wat is belangrijker, ik die hier op 1300 meter wandel of dat wat zich in mijn hoofd afspeelt?  

Toen ik voor wat voor een reden dan ook onder een staalblauwe hemel even stil stond en uitkeek over de snaarheldere zee, had ik geen idee hoe ik mijn dagen hier, tussen de heuvels en de bergen met diep beneden mij de zee verder zou doorbrengen. Ik volgde de bootjes op zee die met vette witte snorren door het water kliefden, snoof de aromatische geuren van de bomen en planten op en liep moeizaam verder. Ik had zeker acht uur gelopen. Onder het hoogste hemeldak dat ik ooit had bereikt, over de met de hand uitgekapte en slingerende rotspaden in zuidelijke richting dacht ik na, in stilte, over wie ik ben en over het meisje met de rode haren die ik een tijdje geleden ontmoet had. 

De avond ervoor had ik te veel gedronken en slecht geslapen. Als het pad steil naar beneden laveerde, of langs een rand van een ravijn de hoek omsloeg, hoorde ik een stem in mijn hoofd, dat ik beter terug naar het dorp moest keren. Maar dan antwoorden ik dat het niet lang hoefde te duren, nog twintig minuten en ik was beneden en de angst zal dan verdwijnen door de oprukkende schoonheid van de natuur: het dal van Gyrus want daarom was ik hier. De bergen en de zee spraken mij toe te blijven en de vrees voor al die weidsheid verdween.

Ik moest denken aan het meisje met het rode haar. Dronken lag ik in haar spichtige armen en praatte en praatte maar door. Er kwam geen einde aan. Ik zei: ‘Ik wil je schilderen en tekenen.’

‘Dat mag.’ Zei ze.

‘Naakt,’ zei ik.

‘Ook naakt,’ zei ze met een dalende stem en blies zacht in mijn oor en over mijn bruingebrande gezicht.

‘Maar dan gaan we ook neuken,’ zei ze met een donkere stem.

‘Dan gaan we ook neuken.’

September 2022 Robert Kruzdlo

(Sinds 2016 heb ik in Amerika -Main, New Hampshire New York en Spanje, Andalusië in 14 verschillende steden gewoond. Tussen dode vulkanen, in oerbossen en aan grillige kusten. Alleen! In tegenstelling tot wat de grote fantast J.L op zijn blog De Bodemloze Beeldentuin beweerde ben ik sindsdien zeer gesteld op mijn eenzame zwerftochten en deel ik nooit meer een bed met een vrouw. (Ik of een ander zal hem op een dag juridisch wreken.) Maar inmiddels heb ik talrijke bijzondere vrouwen ontmoet. Meisje met het rode haar is een van hen.)