Robert Kruzdlo, schreef in de digitale courant TROUW ene WIKITAXIS* en de VOLKSKRANT jaren geleden een blog. Nu schrijft hij hier kortdoordebocht-blogjes, gedichten, bio en plaatst tekeningen, foto's etc. DE KAPOTTE is een serie jeugdherinneringen. Robert Kruzdlo schrijft beeldend.
Zijn website https://www.robertkruzdlo.com/ geeft een overzicht van exposities en museaal-exposities. O.a. Stedelijk museum Amsterdam, aquarellen. Eind mei 2023 wordt deze website opgeheven,
.
September 22 2019 verscheen zijn boek roman “Tussenmens” bij uitgeverij TIC te Maastricht. ISBN 978-94-93048-13-3
.
Robert Kruzdlo zijn tweede boek ‘Kermis en Het’ is in voorbereiding.
.
Al zijn blogs Copyright@Robert Kruzdlo
.
Info robkruzdlo@gmail.com
.
Welke kunstenaar kent de kunstschilderres Leonora Carrington, geboren in 1917 in Lancashire (Engeland) nog? Ze was de meest opmerkelijke kunstenaar van de surrealistische beweging. Haar werk zit vol symboliek en persoonlijke ervaringen vol landschappelijk drama. In haar schilderijen, tekeningen en boeken vertelt zij over haar gelukkige tijden met Max Ernst.
Max Ernst
Ze zocht haar heil over zee totdat zij rust vond in Ciudad de Mexico. Daar bouwde ze een nieuw leven op en waar zij woonde tot haar 94ste. Ondanks haar Europese roots, contacten met beroemde kunstenaars is haar werk zelden te zien geweest. Daar komt een einde aan. In Madrid! Leonora Carrington-tentoonstelling. Openbaring,een bloemlezing van 188 werken bij de Mapfre Foundation in Madrid tot 7 mei.
Ook Museum Boijmans Van Beuningen voegt een topschilderij van de van oorsprong Britse vrouwelijke surrealist Leonora Carrington toe aan de collectie. Zie onder.
Toen ik naar haar werk keek kreeg ik een wonderlijke inval. Ik zocht tussen oude aantekeningen en vond een tekst waar ik aan moest denken toen ik naar dit schilderij keek. Iemand maakt een reis in zijn brein:
(…) Een wonder is geschied. Het brein is overgeschakeld op een ander programma. Het is aan een onmogelijk mogelijk sprookje begonnen. Deze tekst zal u verwart maken!
Inwendig bestaat er geen tijd. Een klok met cijfers, wat betekent dit? Wat was blijft, de tegenwoordige en de verledentijd lopen door elkaar als puzzels, het is de laatste grond van het bestaan. Toch…, het lichaam wil leven al gromt de dood. Er is enkel een biologisch nu. Chaos. Zo helder duikt alles weer op als een vrouw die klaar is met haar toilet.
Het buiten bestaat niet meer – voor zover de lezer met de werkelijkheid rekening wil houden, moet ik zeggen dat hij weinig kans maakt deze werkelijkheid in woorden te vatten. De werkelijke werkelijkheid zit in het hoofd. Het biologische hoofd, een topografie volgepropt met neuronen, bloedvaten, hormonen. Witte en grijze stof van bulten en groeven. Het wil overleven. Een breingeografie, een kaart met nog vol lege oningevulde plekken. Die innerlijke wereld openbaart zich daar waar nog niemand is geweest. Een innerlijke kosmos, onbeschreven beangstigend. De rest is beleving. In het biologische hoofd zit geen beleving. Dat schildert de mens, zijn verstand, de geest, zijn hand die zich uitstrekt uit het niets naar iets.
Het was in juli 2001 vertelt Sasha Walpol nu: “We waren niet van plan om het te doen, het was niet met voorbedachte rade en ik wist niet dat ik maagd was. Er waren geen maagdelijke vibes, hij leek te weten wat hij deed. Het was snel, wild, opwindend. We waren allebei dronken. Het zou niet zijn gebeurd als we dat niet waren”, zegt de nu 40-jarige vrouw, die verzekert dat niemand ze ter plekke heeft gezien, aangezien de gebeurtenissen zich achter wat bosjes afspeelden. In zijn boek beschrijft Enrique het als “een snelle trip, waarna ze me op mijn achterwerk sloeg en me de wei instuurde”
Wat is er aan vooraf gegaan? Dat zal Enrique niet vertellen. Sacha doet dat wel en eerlijk. De drift kijkt niet naar wie of wat je bent. De wil doet wat het wil. De wil dat ergens in het biologisch-brein zetelt. (Hoofd 1.) Later komen er praatjes van, kletspraatjes en soms literatuur. (Hoofd 2.) De woorden proberen te articuleren wat er in het biologisch-brein gebeurt. Och, die arme Enrique was ook maar een mens.
Paul Auster, Amerikaanse schrijver, werd bekend met een reeks van drie experimentele detectiveverhalen (City of Glass (1985), Ghosts (1986) en The Locked Room (1986)) die collectief als The New York Trilogy werden gepubliceerd (1987). Deze boeken heb ik niet gelezen. Ook al zijn het geen conventionele detectiveverhalen. Iemand die deze boeken wel gelezen heeft vertelde mij dat ze rond een geheim worden georganiseerd. Hij gebruikt de detectivevorm om existentiële kwesties van identiteits-verleden te behandelen. Het onderzoek naar identiteit en persoonlijke betekenis is een rode draad.
Nu werd ik deze ochtend echt wakker door de cijfers van hoeveel mensen er in Amerika sterven door vuurwapengebruik. Verledenjaar 40.000 mensen per jaar stierven door vuurwapens in de VS, nu zijn dat er 48.000.
Toen in ik Main VS, woonde kon ik binnen een halfuur een vuurwapen kopen. Je gaat naar Walmart, kiest een vuurwapen. Zeg 200 $. Je wordt gecheckt door de FBI en als die oké zegt, mag je het vuurwapen mee naar huis nemen. Dat heb ik niet gedaan. Er kan zo maar iets gebeuren en ik schiet mijn ex dood.
Om te praten over het geweld met wapens, is de schade die ze kunnen toebrengen aan gezinnen, zoals in de mijne is gebeurd, groot en niet alleen dat, het trauma zuurt generaties door.
Paul Auster zegt in een interview: ‘Mijn grootmoeder vermoordde mijn grootvader met een pistool; meer dan honderd jaar geleden en dat zorgde generaties lang voor problemen, daar bleef het niet bij. Mijn vader was nog maar een kind en dat maakte hem tot een heel gesloten persoon, iemand die zijn gevoelens verborg, en werd uiteindelijk een heel afstandelijk persoon met wie het moeilijk was om mee samen te leven. Ik begreep hem niet. Er waren problemen in het gezin en hij was een door en door gekwetst persoon, en dus hield zijn huwelijk met mijn moeder geen stand, ook al probeerden ze het. Ik was gewoon ook niet om te zeggen een capabel kind. Wie weet in hoeverre zijn persoonlijkheid de mijne heeft beïnvloed. Ik leefde met de gevolgen van de schade die wapens mijn vader hadden toegebracht gedurende mijn hele kindertijd en volwassen leven en tot aan zijn dood. Wapengeweld doodt niet alleen mensen.’
Wapens? Het ruïneert families, groepen, politieke bevolkingsgroepen en ga zo maar door. Amerika wordt nog dagelijks opgeschrikt door wapengeweld. Paul Auster heeft er zijn beroep van gemaakt. Maar dan op papier. Misschien moet er op zijn boeken een sticker geplaatst worden: Gun Related Literature.
Freudporno, de vrouw is een meer dan een performer.
Ik las het essay de Franse schrijver Alexandre Lacroix. Het zijn persoonlijke verhalen, maar hij gebruikt ook namen als Aristoteles, Michel Houellebecq, Andrea Dworkin, Arthur Schopenhauer of Immanuel Kant om te verdedigen dat seks moet worden opgevat als een levende, creatieve en performatievekunst. Volgens hem is deze daad vanuit biologisch oogpunt te veel geanalyseerd, maar het heeft ook een ecologische en politiek-culturele kant. Dat wordt vaak vergeten. Hij probeert porno te ontrafelen door niet alleen boeken te raadplegen, maar ook de bladen van de geschiedenis, waar een palimpsest van gepassioneerde, mechanische, gewelddadige seks is afgedrukt die ons ertoe heeft gebracht geslachtsgemeenschap te begrijpen en te beoefenen zoals wij het doen.
Seks is dat je niet alleen laat leiden door instincten – waarom moet seks zich als seks uiten – maar ook dat elke seks partner een script in zijn hoofd heeft.
In mijn studententijd had ik heel veel vriendinnen. Ook veel praatmeiden. Als we een gesprek hadden dan was dat altijd in bed. Ik schoof dicht tegen ze aan en zij begon te kletsen, een gesprek en ik was een al oor. oren kunnen niet zien. Zelden kwam het tot seks. “Bedgesprekken” voeren was voor mij de enige manier om alles te kunnen zeggen. Ik had zelfs vriendinnen waar ik overmand door naar hen te luisteren in slaap viel. De volgende ochtend een ontbijtje op bed.
Zo was er een Franse antropoloog Jean Malaurie. Hij woonde in de jaren vijftig bij de Inuit – bewoners van de arctische toendra in het noorden van Alaska, Canada en Groenland – en tijdens de winter had hij relaties met een vrouw. Hij beschreef de relatie als heel eenvoudig: gewoon penetratie in één positie. Want als ik iets anders had gedaan, zou het hebben gevoeld als een ontheiliging of een aanval.
Ik had een vriendinnetje dat op een manier gepenetreerd wilde worden: anders kwam ze niet klaar. Het probleem bij vrouwen is dat ze heel veel middelen kennen om klaar te komen. Een man heeft alleen de buitenkant-elastieken-eikeltrekkende beweging.
Seks is politiek. Als je je leeftijd, gewicht, afmetingen, je beroep, waar je woont… neerzet, plaats je jezelf op een weegschaal, in een specifieke positie. Sex hebben in huis, bed of elders, buiten de samenleving wil nog niet zeggen dat je geen politiek bedrijft.
Het is naïef om te stellen dat aaien, strelen, petsen en kriebelen iets met seks te maken heeft. Vrouwen zijn aaibaarder dan mannen. Dat komt omdat hun lichaam een geheime ingang kent. Twee zelfs. De aaibaarheid bij een man is gelijk als een banaan pellen. Hij wil seks. Of…, ja u raat het. Hij wil een bedgesprek en geen bankgelul.
Gelukkig kon ik goed kletsen, babbelen en praten in bed.
In dit boek is ook van alles bijeen geveegd, gebundeld en gedrukt. Voor wie Spaans kan lezen vind ik het geen aanrader. Ik kwam niet verder dan de eerste tien pagina’s. Het was geen goed bedgesprek.
Mijn moeder nam mij als een onderschoof kind serieus. Ze kon iemand, het liefst een vrouw, in de zeik nemen. Vrouwen deugden niet, mannen wel. Het was haar strijdmateriaal om aardig gevonden te worden bij mannen. Mannen die een knieval voor haar maakten als zij, met haar doordringende waterige ogen, donkere stem en flirtboezem het zwakke geslacht – ja de man – kon inpalmen. Mijn moeder was een nymfomane. Dit etiket werd haar geschonken door de natuur. Biologisch en vooral niet psychologisch! Voor sommigen was zij een viespeuk. Een allergie voor valse emoties als het moest. De natuur wikt en weegt op haar manier. Mijn moeder was een ijktoon voor muziekanten. De fluit. Ze had het vaak over een fluit. Ze had nooit rust. Nooit heeft ze geweten wie haar vader was. Ze was permanent recalcitrant en afhankelijk van mannen. Ze wilde dompteur worden en haalde haar diploma in 195.. Dierenpark Valkenburg Klant’s zoo.
Toen de leeuwtje te groot werden, stopte mijn moeder ze in de bijkeuken in een zelfgebouwde gaaskooi. Als kind dacht ik: Dieren vreten elkaar op, maar de mens is de enige zoogdier die zichzelf vernietigt. Ecologisch en taalkundig.
Ik weet niet beter dat toen ik 6 jaar was zij, …zij mijn moeder meer dan 6 vriendschappen achter de rug had. Gezellig was het in huis: clowns, cowboys, trappisten circus artiesten, leeuwen- en berentemmers en ga zo maar door. (Directeuren, afdelingshoofden, militairen, leraren en andere vergelijkbare diensten.) Ik zag het allemaal met kinderogen aan. Nu nog steeds. Mijn herinneringen zijn helder.
Ze had ook zware depressies. Drank hielp haar er overheen of soms er onder. Door haar geflirt kan ze haar somberheid verbergen. Soms was ze bij het gênante af vrolijk. Zelfs als ik erbij was. Ze had geen vader maar loods aan vrienden. Haar overlevingsstand. Ik heb haar soms in grote woede zien ontsteken. Dan gooide ze alle spullen van een geliefde uit het raam en zwaaide met de kachelpook. Mijn moeder was een sterke vrouw. De natuur deed haar werk. Een lastpak voor haar moeder en grootmoeder die ze op een intelligente manier financieel kon leegplukken. Alle drie konden ze niet zonder elkaar: trois fous.
Mijn moeder had twee hoofden in haar kop. 1 biologische en 2 hoe gebruik je het. Doordat ze voortdurend verliefd was en slapeloze nachten had is er in de buurt veel gestookt. Ze is een hoer voor de een en een vriend voor de ander. Nieuwe liefde maakt haar sterk, haar zelfvertrouwen groeit en ze poetst het huis. De schrijver Carmiggelt schreef mij een brief dat vrouwen in de keuken thuishoren. (1978) Hoe kom ik hier ineens op? Laat maar…
Mijn moeders humeur was voor mij geen mietje. Het liefst stuurde zij mijn naar een klooster. Niets bleef onder de rader bij ons thuis. Zelfs liep er een periode een aap door het huis. Ik werd er mee vergeleken en waarom ook niet? De aapmens, vuurmaker, spelend met werktuigen, is immers een man.
Mijn moeder kon liegen, verdwalen, fantaseren en was een heks. (De heks, lees Uphoff hierover.) Ze had complexe leugens die zij niet fabriceerde maar haar biologisch afkomst. Hoofd 1. Zo vond ze altijd haar levenslust.
Mijn moeder had een allergie voor valse emoties en zocht haar hele leven de ware emotie. Die heeft ze nooit gevonden. Zo is de natuur nu eenmaal. Ze kon zich er niet bij neerleggen en werd gek.
Je kan op mijn moeder psychologische etiketten plakken – die zijn erger dan het biologische etiket – je zult nooit dichter bij haar gekomen zijn.
Ik denk nu ineens aan Renate Rubinstein. Mijn moeder en Renate waren elkaars spiegelbeeld.
Ik zat op mijn favoriete bankje in het centrum van Sevilla Spanje. Er kwam een vrouw naast mij zitten. Sip. Haar lichaam straalde eenzaamheid uit. Ze had het ook warm. Op dat moment was het 38 graden en het zou 42 graden worden. Ze zuchtte en tegelijk keken wij elkaar aan: ‘In mijn kamer is geen airco.’
‘Dat is s’nachts niet leuk.’
‘Ik raak eraan gewend, douch om de paar uur.’
‘Waar kom je vandaan?’
‘Ukraine, vluchtelingenstatus en opgevangen door een familie hier. Lara, en jij?’
Ze weende. Het werd ineens zo stil. Ik bewoog mij haar richting op. Haar hoofd lag op mijn schouder.
‘Je bent de eerste,’ zei ze onder het drogen van haar tranen.
‘De eerste wat?’
‘Waar ik mijn verdriet kan laten gaan.’
‘Roberto, vertel maar…’
En toen vertelde ze haar verhaal. Op de achtergrond geklepper van ooievaars.
Dagen later. Weken later. Hetzelfde bankje.
Op het moment dat ze vertelde dat ze zo vrolijk werd van mij, kwam de pastoor van de kerk langs. De kerk die aan het plein ligt. Ik kende de goede man en vroeg: ‘Heeft u een kamer voor deze vrouw?’
Uitleg. Vragen en antwoorden. Gelukt? Ja.
De dag erna kwam Lara met het bericht dat ze een kamer had met airco. Zij blij. Ik blij.
Een jaar verder. Lara, werd verliefd.
‘Ik ben verliefd,’ zei ze, ‘maar zo snel wil ik niet gaan samenwonen.’
Een paar maanden later was Lara verhuisd. We zagen elkaar geregeld en zoals Lara altijd met haar pretoogjes vertelt: ‘Roberto, ik word altijd blij als ik je zie.’
Op de achtergrond, op de torenspits, ooievaar geklepper.
Een tijdje geleden heb ik op eigen initiatief, een etentje gemaakt…, ook voor mijn vrienden Lara en vriend, Ute en vrienden, Magarita en aanhang. (Die ik niet noem uit piëteit.) Muzikaal entertainment diner? Op dat moment wel. Een kluwen muzikale mensen bijeen. Lara, filmde. Lara, glunderde en genoot. Ze vergat alles en meer, ze bouwt haar nieuwe herinneringen op over mij, mijn gastvrijheid en edelmoedigheid. Een vreemdeling kan niet alleen zijn zonder de ander. Ik kookte stiekem voor Lara! Hoor je de ooievaar al klepperen?
Hier het filmpje dat inmiddels 230 keer is bekeken. Te zien zijn mijn lieve vrienden o.a. Lara, Magarita, Ute, en Roberto de kok. Zang, muziek verbindt. Nu ja, nu niet meer. Terecht een moeilijk gekriebel voor een man om vrouwen te begrijpen die van jeuken houden. Flamoes met champagne? Nietzsche zei al: ‘Neem de zweep mee als je naar de vrouwtjes gaat. Ik heb er veel jeuk aan overgehouden en dat is terecht. Een misbaksel ben ik ook.
Lara, dank dat je mij en vrienden op je telefoon hebt gezet. Ik heb er zeker ook recht op om de wereld te laten zien hoe ik een vluchteling heb weten te redden. Heterofenomenologisch is iets anders dan…! Misschien kun je de beelden op je telefoon wissen want ik wil niet als een Bellerophon bekend staan.
Kok Roberto Kruzdlo met schort. Dank aan vriendin Lara die dit filmpje heeft gemaakt en…, ook elders op internet is te zien..
Als de meerderheid van de aanwezige vindt dat ik dit filmpje niet mag tonen dan hoor ik dat graag.
Autobiografische fictie: Vosser Walter Joseph wordt door zijn moeder in zijn jeugd drie keer uitbesteed. (Kinderarbeid.) De eerste keer wordt hij aan een man met een scheve mond meegegeven. Hij gaat werken op een kermis te Nijmegen. De tweede keer wordt hij uitbesteed aan het Dierenpark te Amersfoort en de derde keer moet hij in Alkmaar in een kaasfabriek werken. Hij is dan veertien jaar. Mijn boek gaat over hoe Vosser dit overleeft. Hieronder een korte beschrijving van de rit die Vosser en de man met de scheve mond maakt richting Nijmegen. Het regent verschrikkelijk en zijn kleren zijn nog nat van de regen.
.
Hossend tussen de regengordijnen door doemen rechts en links modderige afritten en boerenlandwegen op. Langs de kant staan houten rekken, waarop rijen lege melkbussen op de kop staan. Boven het boerengeriefgroen jagen grauwwitte neerslaande rookpluimen omlaag, rijzen en verdwijnen in de grauwe regen. Veel prikkeldraad en wat koeien. Soms een magere knol, druipend met zijn kop naar beneden onder een schamel afdakje. De regendruppels op het zijraam die ik in een begonnen halfslaap volg en die door de vaart van de auto horizontaal, trillend naar de rand van de zijraampjes lopen, hebben iets magisch. Elke regendruppel vangt de wereld anders. Ik dommel in en schiet met een stuip wakker. De lawaaierige ruitenwissers zijn er plotseling weer mee opgehouden. Gevloek. Hij spuugt. Ik schrik. Klap met een vuist op het dashboard. Remmen. Fleem op de voorruit. Die zal niet opdrogen.
Nerveus verdwijnt het puntje van zijn pink in zijn platte neus. Dat haat ik, zijn platte neus vol rode puntjes leeg te zien lepelen. Het weer haat ik ook en de gedachte aan een leven dat op punt van omvallen staat, maakt mij boos. Wat is de toekomst? Ik ben zó moe en heb alleen maar vragen die ik nooit zal kunnen beantwoorden. Zinloze vragen en nog eens vragen. Ik bijt op mijn tong.
Binnen in de auto wordt de situatie slechter dan buiten. Mijn stinksokken en -schoenen zijn nog nat. Alles wat grijs en nat is, is zonder enige betekenis. Het enige wat nog kleur heeft, zijn de gerafelde ansichtkaarten van half blote dames die achter een gespannen elastiek, dat over de breedte van het plafond is gespannen, gestoken zitten. Aan een rafelig koordje hangt een pen met blote tieten, een gebroken rozenkrans, een gebit en twee ringen. Trouwringen?
Even heb ik vanuit mijn ooghoeken naar zijn silhouet gekeken. Misschien is hij geen Hollander? Per slot stammen wij van de aap af. Ik schaam mij om schuin naar zijn stompe sneus met putjes te kijken. Mijn kleren krimpen en plakken, een dwangbuis aan mijn lijf. Mijn kont blijft nat. Ik heb niet het gevoel gevangen te zitten of zo…, ik kan geen kant op. Dat wel. Dat zei moeder vaak: ‘Ik kan geen kant op.’ Dan stond ze weer in de lucht te gebaren.
‘Hoe heet je?’ vraagt hij zonder zich om te draaien. ‘Je moeder heeft het mij verteld, maar ik heb niet alles verstaan of ben het vergeten.’
‘Vosser!’ roep ik hard boven het lawaai uit.
‘O ja, dat was ik vergeten, Vosser Walter uh, Joseph…’
‘Ja, zeg maar Vos,’ zeg ik. Liever niet Vosje. ’En u. Uw naam ben ik ook vergeten.’ (Wat niet waar was.) Ik kijk hem met een oog aan.
‘Ze noemen mij Scheve Kees, mag jij ook doen, Kees of Scheve Kees, maakt mij niets uit. Maar kijk, zo vinden we de weg naar…, uh nooit.’
Hij draait zich om. Ik kijk door het zijraampje naar buiten. Zijn bars gezicht spiegelt even bleek als gips in de ruit. Pas toch op Scheve Kees, wil ik zeggen.
‘Ik zie niets Kees, net als u,’ zeg ik haastig. ‘Ik zie hetzelfde als u, zelfs als ik samen met u naar buiten kijk of op de wegenkaart.’
‘Slim, maar je hebt gelijk, samen komen we er ook niet uit. Wat weet je van de oorlog? Bombardementen? Steden die zijn vernield, verwoest omdat de piloten door het slechte weer niet goed uit het vliegtuigraampje konden kijken en zo de afgesproken vijandelijke doelen misten? Die bommen vielen op Nederlandse steden, dus zeg maar op de verkeerde plekken. Niets aan te doen, maar we rijden door tot er een afslagbord opdoemt,’ bromt hij, ‘of totdat iemand, een boer of een fietser, wil stoppen om ons de weg te wijzen. Kloteweer. Wat moeten die piloten niet gezien hebben?’
‘Ik zie niet eens koeien,’ zeg ik turend tussen de regendruppels door.
‘Dat hoeft ook niet, die zien jou ook niet, toch. Maar wat weet jij van de oorlog?’
‘Als het onweert, duikt moeder in het toilet en roept dat de Russen komen. Ze komt als het onweer voorbij is, met grote ogen en met paarse oren tevoorschijn.’
‘Zij moet iets hebben meegemaakt…’ zegt Kees met een amechtig stemmetje. Hij haalt diep adem.
Met een ruk draait hij zich om en knipoogt met een vies gezicht. Mondhoeken naar beneden.
Nu ik zijn gezicht goed heb gezien, begint de schaamte opnieuw op te spelen. Hoe kan moeder zo’n foeilelijke man aardig vinden?
‘Heeft je moeder dan nog nooit verteld dat ze verliefd was op een… Laat maar.’
Het boek KERMIS komt dit jaar uit. Het is mijn tweede boek. Er komt nog een derde nog schrijnender dan de eerste twee. Ik hoop hiermee een beeld te geven van werkende kinderen die worden uitgebuit door hun moeder.
Er zijn twee naturen in ons, twee hoofden: een natuurlijke driftmatig, emotioneel, gevoel en de tweede natuur is cultuur of taal.
‘Alle keren dat iemand iets in haar eentje zit te bedenken vallen misschien zelfs wel te reconstrueren als gemankeerde dialogen, gesprekken die iemand in diens hoofd voert. Of mensen ooit écht in hun eentje denken, stellen Dingemanse en zijn medeauteurs uitdagend, dat zou eigenlijk nog bewezen moeten worden,’ schreef Marc van Oostendorp.
Dingemans heeft géén gelijk omdat hij denkt in de tweede natuur: de culturele, sociale en de denkende taalmens. De andere natuur, driftmatige, emotionele en mentale natuur vergeet hij, Om de reden dat hij zijn stelling niet wil verlaten.
Mark Dingemanse had een revolutie kunnen veroorzaken als hij zijn mensbeeld had aangepast. Een mensbeeld waar wel degelijk iemand in zijn eentje, zonder een ander, kan denken. Onbewust bewust.
Hierover schreef ik een gedicht:
Stoere denker
in afwezigheid van
mijzelf en een ander
vindt een droom
haar gedachte van
afwezige vormen
getemd door taal het
rollenspel van de stoere denker.
In dit gedicht zijn duidelijk 2 naturen aanwezig. De ander komt pas in beeld als het brein afzonderlijk van de geest zijn werk heeft gedaan. Metaal kunnen we niet zonder taal en taal kan niet zonder het stille taalloze breingebeuren. Het een is zonder zelf, geest, een ik en het ander is met de ander.
Mark Dingemanse gelooft maar in één wereld die van de taal.
Robert Kruzdlo 2022 Càdiz Spanje.
Op het moment dat ik dit blog plaatste werden mijn reactie ook op Neerlandistiek geplaatst.
Een mens kan nog steeds in zijn eentje mijmeren omdat wij twee naturen hebben. Het is dus bewezen dat mensen in hun eentje denken zonder woorden en met woorden. Als kunstenaar ben ik hier dagelijks mee bezig.
Goed dat je dit opstuurt, Robert. Die tekst van Marijke vdW was ik al weer vergeten, heel nuttig. In isolatie opgroeiende mensen kunnen toch met handen en voeten communiceren met medemensen; er is kennelijk iets gemeenschappelijks in ons denken waarover we beschikken zonder dat we daar bij het opgroeien een ander voor nodig hebben . Relevant voor deze discussie vind ik Horace Barlow (1990) The Mechanical Mind, https://www.annualreviews.org/doi/abs/10.1146/annurev.ne.13.030190.000311 en Jan Odijk (2016) Language as a natural encryption system https://dspace.library.uu.nl/handle/1874/356764 De vormkant van taal is zo bizar, zo taalspecifiek! Terwijl de betekeniskant heel universeel lijkt te zijn.
Anneke Neijt, dank voor je antwoorden. ‘Afwezigen’ vormen zitten in je hoofd, vormen die je nog niet bewust bent en die op een of andere manier geest worden. (Taalloos.) Een mens kent niet alle vormen van communicatie, lichamelijk nog cerebraal. Mijn vriend heeft het altijd over zingende neuronen die de dienst uitmaken voor je aan taal denkt. Er gaat aan taal iets af en die wereld wordt volkomen vergeten als je je alleen in taal verdiept. Mijn dochter is doof. Wij praten met onze handen. Dat gaat razendsnel. Zij is lerares en kan goed naar kinderen kijken. Dat kijken, wat mijn beroep is, is belangrijker dan taal. Wie goed kan kijken en een goed taalgevoel heeft ziet twee werelden.
Eind negentiende-eeuw kwamen mijn Poolse voorouders aan op Ellis Iland. Het eiland had gediend als visserstaverne en galg voor piraten. Zelf was ik op het eiland in 1980. Mijn voorouders mochten meteen het land op en hoefden niet gecontroleerd te worden door artsen. Eerste- en tweede klas passagiers kregen een inspectie op het schip zelf en gingen bijna altijd onmiddellijk van boord. Maar derde klas passagiers moesten zich inschrijven op Ellis Island. Bij hun nadering van New York hadden weinigen een klein eilandje opgemerkt wel het Vrijheidsbeeld. Mijn voorouders waren Poolse Joden en spooringenieurs. Eerst moesten zij vluchten voor de Russische-Revolutie, vervolgens keerden ze terug en vluchtten voor de Duitsers naar Amerika.
Duitsland viert de tweehonderdste verjaardag van de dood van de verteller die de literatuur van Poe, Kafka en Dostojevski en de fantastische cinema van ‘The Cabinet of Doctor Caligari’ tot David Lynch beïnvloedde
Ik zou er een ander soort muziek bij componeren. Hoffmann (klik hier) films, daarbij heb ik als kind nooit moeten huiveren. De film werd in een garage van de overbuurman geprojecteerd. 5 cent intree. Ik hoor nog het ratelen van de projector en ik viel in slaap. Zelfs, veel later bij de films van David Lynch genoot ik van de slaap die mij langzaam liet indommelen. Wat is dat toch dat andere mensen gillend de tent verlaten, huiverend wegduiken of door zichzelf te vergeten – in de bioscoop – overrompeld worden door emoties? Misschien moet ik weer eens Freud gaan lezen.
Monie jarig in de sneeuw Robert Kruzdlo 1975 Amsterdam Bellamy straat.
.
Drooggelegd.
.
Zelfs in mijn dromen ben
ik mij bewust,
dat ik anders ben
ook als ik niet droom,
voor wie ik ben.
.
Monie, trippelde als een ochtendeendje met haar ochtendjas nog aan, vaker naar de buurman op de hoek, die zijn huis aan het verbouwen was en in een puinhoop woonde, ingeklemd tussen bouwmateriaal, onaffe klussen, kieren en reten naast de kozijnen en deuren, een keuken zonder water en in de slaapkamer met een Romeins bad, een bed waar vier mensen konden rollenbollen, met aan de wand een enorme televisie en op een wit marmeren tafel een koffiezetapparaat, om met haar, gezellig op de rand van het bed, een kopje koffie te drinken.
Monie, voor zij zich niet meer kon inhouden zei dan: ‘Ik moet er even uit.’ Dan trippelde ze met haar blonde lokken de weg naar boven, Bellamystraat, ooit veenweidegebied, in 1636 ingepolderd en bemalen, drooggelegd en verdween zonder om te kijken haastig de overwoekerde voortuin van de buurman binnen. In die tijd was het normaal dat huisvrouwen met hun duster aan koffie bij de buurvrouw gingen drinken. Mijn voortuin, de treurigste van de straat, had maar een struik, een pioenroos. Ze kwam pas terug als ze het gevoel had dat ze té lang was weggebleven.
‘Heb je op mij gewacht?’
Een uurtje werd een halve dag. Ik had geen flauw idee waar ze met de buurman over gesproken had. Zo spraakzaam was ze niet, wel aanwezig, vooral lichamelijk. Ik vond dat zij haar gang mocht gaan, dit in overstemming met het opkomende feminisme, dat ik ook ‘baas in eigen buik’ de onderbuikgevoelens moest respecteren. Ik bezoedelde haar vrijheid niet, mijn liefde was geheel in overstemming met de haar biologische aanleg. Ik was niet jaloers. Dat kwam pas veel later. Patriarchische gevoelens had ik ook niet, maar enige regelmaat om te neuken had ik wel. Op een dag, zei ze, dat ze ook koffie ging drinken bij de regisseur van onze toneelgroep Straattheater Kinkerbuurt. Haar ochtendjas ruilde ze voor een knalrode lingerie. Ze kuste mij vluchtig en ik keek, als ze door de voortuin de andere kant opliep, haar na tot aan het einde van de straat. Onze relatie werd haar koffieagenda. Monie, zat op de opleiding Kleinkunstacademie en ik op de Rijksacademie. Samen studeerden we voor het Straattheater een nieuw toneelstuk in en net als Monie, dronk ik koffie samen met Herman Brood in een café op de Ten Katemarkt. Koffie met cognac. Soms kwam ik de buurman van de hoek tegen die verlegen knikte. Monie, kwam geregeld laat in de nacht thuis. Ik begon mij ongemakkelijk te voelen en ik begon meer cognac dan koffie te drinken. Op een ochtend kwam Monie thuis. Zonder iets te zeggen kroop ze in bed en toen ze zich tegen mij aanwarmde, sprong ik uit bed en kleedde mij aan om naar het koffiehuis op de markt te gaan, die rond zes uur in de ochtend opengaat.
‘Wat is er met jou,’ vroeg Herman?
Dat wist ik niet, wel dat ik niet zo verder wilde met het badeendje, maar hoe doe je dat? Die dag vroeg ik of Monie een kamer elders kon gaan zoeken. Ze keek mij verbouwereerd aan en zei schuddend met haar blonde krullen, dat ze recht had op mijn woning. Een paar uur later belde haar vader en die zei, dat Monie recht had op de woning. Ik hing op. De telefoon bleef overgaan, nam op, haalde diep adem en dronken schreeuwde ik dat zijn dochter moest vertrekken: ‘Ik ben haar pooier niet.’
Monie, kwam thuis, drentelde naar buiten de sneeuw in en bleef maar het haar blonde lokken schudden. Onze blikken troffen elkaar per ongeluk door het vensterglas: Ik keek haar doorlichtend aan.
‘Bij mij is het licht uit,’ zei ik verlegen. Ze verstond mij niet.
Ik ging naar bed. Monie, aan de andere kant van het bed zei: ‘Ik houd van je.’
‘Bij mij is het licht uit,’ zei ik, but, soft what through yonder window breaks.’
‘Ik ga morgen,’ zong ze, stemmig als Jenny Arian, boos en nog eens en nog eens.
Monie, was eerder wakker en vertrokken voor ik het doorhad. ‘Ik zal nooit meer terugkomen,’ had ze op een papiertje geschreven en naast mijn koffiemok gelegd. Het huis leek terug te keren naar vroeger en vrolijk opende ik de rolgordijnen van de voorkamer. In het midden van de tuin stond een meters hoge appelboom. Aan een tak hing aan een touwtje een kartonnenkaartje.
‘Van de buurman,’ stond in rode viltstift letters op het kaartje geschreven. Met een hartje.
Dit verhaal heb ik zelf tot stand gebracht, maar is niet door mij bedacht. Het verhaal is denkbeeldig ontstaan, ergens in mijn eerste hoofd en het tweede hoofd, het schrijfthoofd, dat nooit kan waarnemen wat hoofd een doet, pas als het op papier staat, vertolk ik hoofd een. In een taalconstructie. Onder die dwang kunt u het onderstaande lezen. Ik imiteer het geheugen.
De wind was uit het dal verdwenen. Uitgestrekt, onbeweeglijk lagen bleek verschoten oker, als een tapijt, de korenakkers tot aan de horizon. Er stroomde een woest kronkelend riviertje dat dagen geleden tot stilstand gekomen was. De kikkers kwaakten niet meer en op de slijkachtige bodem waren allerlei voorwerpen tevoorschijn gekomen: een kinderfietsje, pispot, geldkistje. Tegen de heuvels trokken de wijnranken donkere vorens van schaduwen en knisperend vielen de bladeren. De koeien door honderden vliegen belaagd, keken droefgeestig naar de drooggevallen poelen.
De luiken die van buitenaf voorgoed terug in hun vergrendeling werden geduwd kraakten in hun sponningen. De zon verdween uit de lege kamers. Het stof had dagen rond gedwarreld als sneeuw. Het rook naar oud stof en elke donkere plek op het zeil verried de plaats waar dingen gewoond hadden. Door dit alles was toch wel duidelijk dat het moment aangebroken onomkeerbaar bleek en de sleutel nog een keer in het voordeurslot werd omgedraaid. Er bleef genoeg over om de situatie zelf in te vullen. Het huis, de tuin en het bos achter het huis, de heuvels, zij veegde het zweet van haar voorhoofd. Nerveus zocht ze in haar rugzak. Haar telefoonbaterij was op. Ze had een stapel oude kranten uit de kelder, waarop nog net een foto zichtbaar was van een vopo met een kalashnikov geweer, die over een rol prikkeldraad sprong, in een plastic zak voor de deur gezet.
Hoe ver je ook keek er was geen mens te bespeuren. Boeren waren binnengebleven en wachtten met de pet op, bij de koude koffie, op de regen. Hoelang dit zou duren, maakte niets uit. Hun dagelijkse ritme was verdwenen en boeken lazen ze niet. Op de televisie was de paus in Afrika te zien. Witte handpalmen raakten de paus aan.
Ze keek zo ver ze kon. Nergens een wandelaar of een auto aan de horizon. Een kraakheldere blauwe hemel met hier en daar een witte streep. Soms, als bij een wonder vielen er druppels hemelwater, loodrecht naar beneden in het stof. Zij begreep er niets van.
Niemand, behalve ik, was getuige dat de kleine magere vrouw voor het laatst door de tuin drentelde, om het huis heen en het pad tegen de heuvel op- en afliep. Alles geurde stroef. De droge aarde en de uitgebloeide seringenboom hadden geen geur meer. De kippenren en de lege konijnenhokken, het hakblok met daarop de verroeste bijl, het gestapelde hout, overal zat heimwee. Heimwee was tijd. Ook in de opgedroogde vochtige geur van de scheefgetrokken schuren, op het knarsend grint op de binnenplaats streek zij over haar buik. De bladeren van de bessenstruiken krulden en de eikenhouten regenton waaruit zij water schepte om haar haar te wassen, waren de hoepels naar beneden gezakt en viel de regenton in duigen. Ze keek nog een keer goed naar de dingen die haar dierbaar waren. Een zakdoek had ze niet. Meer dan haar hart verdragen kon wilde ze niet meer om het huis lopen. Bij de dodelijke geurige pioenrozen ging ze plassen. Ze dacht dat ze in de ogen van een vos keek die zijn kop boven een droge sloot stak. Ze lekte urine en trok haar broek razendsnel op. Ze kuste een pioenroos en fluisterde dat ze eens terug zou komen. Onder de regenton begroef ze drie gladde stenen die ze langs de rivier, een paar kilometer hier vandaan, gevonden had. Want als ik ooit eens terug kom graaf ik ze op. Het huis werd kleiner toen ze een lang pad afliep naar de stad.
Op de heuvel, tegenover het huis, zag ze nog net het theehuis. Vandaar kon ze over het dal turen, het vervallen terraskasteel en het kleine in mergel opgetrokken kerkje waar de orgelpijpen boven het dak uitstaken, zien. Het in zonlicht fonkelende riviertje vol met bloedzuigers en vis die met hun staart tegen de brugbalken sloegen om aas, naar de geometrische wijnranken, het Toscana van het zuiden. De weg naar de stad was langer dan ze gedacht had. Er leek geen einde aan te komen. Nu waren de hoge bomen die alles verborgen en de pijn in haar buik bleef. Zonder na te denken stak ze de straat over. De pijn kon ze niet meer verdragen. Ze was alles kwijtgeraakt, ook het licht dat ze dacht nog te kunnen zien.
Vanachter het gifgroene oog van de radio klonk weemoedig de stem van een zangeres. Het oog knipoogde onophoudelijk naar mij. Of was het naar de zangeres? Het opflakkerende gifgroene oog heeft precies in het midden zwarte oogleden als van een zigeuner, een iris zeewater grijs en de pupil als eenogige koning. In het midden van de radio, op grof geweven stof dat hoofdzakelijk uit twee verschillende kleuren garens bestaat, en een derde goudkleurige draad die er doorheen meandert. De kleuren van een aars. Het doek was aangevreten door het vocht. Twee ivoren knoppen waarmee je de wijzer achter een verlichte wijzerplaat verlicht door twee kleine schaalbrandende lichtjes, kon bewegen. De glazen wijzerplaat met trapsgewijs witte letters. De wijzer stond op de goede plek vandaar dat de zangeres zong. Van de woorden op de wijzerplaat begreep ik niets. Alleen van de radiostemmen begreep ik dat ze mij een plezier wilden doen. De radiostemmen wijzerplaat, had wel vijftig radiosteden, van Hilversum tot Tokio, met altijd de goedkeuring van het groene oog. Met de groene parel kon ik precies afstemmen op het geluid van de zangeres.
Het oog bewoog als ik aan de rechterknop draaide die de witte wijzer achter de glasplaat deed bewegen. Soms bewoog het groene oog heftig en verscheen er een witte streep in het midden. In combinatie met het gekraak, tjirpen en gesuis dat op golfbrekers leek en de onherkenbare fonetische stemmen, moest ik voorzichtig millimeter voor millimeter de plaat af tasten om zender te vinden die een helder verstaanbaar geluid gaf. De stem van de zangeres klonk dan zuiverder en het groene oog keek mij dan kalm aan.
‘Frederic Nel,…dat is de muziek van Frederic Néll…’, riep moeder, ‘de opera van Nelll…, o wat mooi’. De L werd steeds langer.
Na schooltijd en in het weekend luisterde ik op mijn radiokruk, een oud voetenbankje, naar de radio. Eerst knipoogde ik naar het groene oog voor ik aan de knoppen begon te draaien. Mijn eerste knipoogfase. Dan zocht ik mijn vriendjes op of ik maakte nieuwe zendercontacten. Ik had al een lange lijst aangelegd en zelf Tokio sloeg ik niet over. Kwebbelen met de radio – wat nu chatten is – tot ik tevreden was met een zender. En dat kon van alles zijn. De kruk was eigenlijk te laag. Mijn oorhoogte was net iets te laag voor de spieker. Jaren heb ik op een deel van de encyclopedie gezeten. Niemand lette op mij en ik hoefde ook nergens op te letten. Ik was er niet. ‘S nachts droomde ik van de radio, de stemmen en de zangeres die ineens begon te gillen als een geile kater.
Ik vergat de buitenwereld en werd één met de radio. Verslaafd was ik. Soms hield ik een oor tegen het stof van de radio. Op die manier kon ik minder achtergrondgeluiden horen. Koptelefoons bestonden toen nog niet. Het maakte soms niets uit hoe hard de radio stond. De radio was mijn vriend die elk vervelend geluid om mij heen verdreef.
Ik was vaak in trance, ging een beetje dood. De radio verplaatste mij een beetje weg van de wereld, weg van de volwassenen; naar de rand van de wereld en ik was niet meer te bereiken. Pas als een radiostem het definitieve einde aangekondigd had van een of ander programma, dan knipperde het oog alsof het wilde zeggen dat ik aan de knoppen draaien moest. Ik ging steeds later naar bed.
Ik mis het oog nog steeds. Nu heb ik een Sony Xperia 1 IV 256 GB/ 5G maar ik ben niet verslaafd aan dat ding. Het beheerst mij leven niet en als ik naar een radiozender luister is de hele magie van toen verdwenen. Nostalgisch verdwenen. Ik heb vanuit deze verslagen positie een oude radio met precies hetzelfde groene oog gekocht als toen, kan ik net als vroeger de wereld in trance vergeten. Wie niet?
Arme kinderen en hun smartphones. Wat missen die straks?
Aan de rand van de kermis, tussen woonwagens, caravans en de GMC-. DAF trucks stond een meereizende kermisschoolwagen op wielen.
Leerplichtige kinderen van kermisexploitanten moeten daar primair onderwijs volgen. Eigenlijk was Vosser nog leerplichtig, maar van zijn moeder hoefde Vosser niet meer naar school. Zij had met een vreemd wredelijk accent gezegd: ‘Dwaselijk misschien, maar je hoeft niet meer terug naar school. Wat moet jij daar nu leren. Die dingen die je daar leert, snap jij toch niet. Wij hebben een ander hoofd, een ander verstand. Blijf gewoon wie je bent.’
Vosser die toen niet wist wie hij was las stiekem boeken, ondanks dat hij bleef lezen, trouwde, scheidde en een aantal kinderen op de wereld had gezet, kinderen die hij niet zag, kinderen die hem niet wilde zien, wist hij nog steeds niet wie hij was en deed hij vijftig jaar later alsnog een opmerkelijke poging om erachter te komen wie hij was.
Hij stuurde, op aanraden van Durass een vrouw die hij in Parijs had leren kennen en waarmee hij een enorme zuippartij had, een verhaal op naar een beroemd Nederlands tijdschrift ‘PostPolysystem’. Het tijdschrift had slechts enkele drukken. Vosser, een amateurschrijver, dacht dat hij zichzelf op deze manier begreep.
Amsterdam juli 13 1978
Geachte redactie,
Ik ben nog steeds geen iemand als ik schrijf. In taal mag ik niet denken, ik denk aan de taal voor ik ga schrijven. Ik moet een compromis sluiten met mijn verleden. Elke schrijver heeft geen benul van de diepere gronden van zijn intentie, laat mij het daarom ook maar niet proberen. Al die boeken die ik gelezen heb is laster. Als dat niet zo is, is de schrijver zich er niet van bewust.
Moeder wilde het zo en ik werd… wat? Een taalloos monster, een kind zittend op bed die in een soort trance met zijn bovenlichaam heen en weer bewoog tot hij door de slaap omviel. Ik mocht niet spreken en als ik het toch deed, zei moeder: ‘Wat zeg je nu weer? Spreken dat mogen de andere kinderen, geen haar die daar verandering in brengt dat jij ooit kan zeggen wat je denkt. Jij denkt niet, je kan niet denken en schrijven al helemaal niet. Taal, dat leer jij nooit. Op de lagere school kunnen ze niets met je aan. Niets. Min vier was het hoogste cijfer. Dus houd je mond.’ Moeder wist niet wat ze met mij in haar hoofd aan moest. Moeder belastte mij met haar taalkwellingen. Toen mijn moeder overleed zweefde ik boven de grond , zo verheffend als een vlinder.
Dit schrijf ik nu. Wat is nu als ik de dood niet spreken kan. Spreken, dat heb ik mijzelf later geleerd, schrijven, dat kan ik nog steeds niet. De ander, ja. Ja, die kinderen van toen, die hadden een verstandig hoofd. Mijn naam spelde ik op mijn veertiende verkeerd. Het adres ook. Moeder heeft nooit aan de meester uitgelegd hoe en wat. Dat kon ze niet. Alle kinderen waren blij met hun eindrapport en hun ouders ook. Ik werd als iedereen weg was, geroepen. Dan zei de leraar van de zesde klas: ‘Voor de tweede keer blijf je zitten en dat mag niet. Je ouders moeten een andere school zoeken. Je bent een hartelijke jongen.’
Ik verstond eerst hatelijke jongen.
Moeder schreef gedichten, met Sinterklaas en Kerst. Over mij heeft ze nog nooit een gedicht geschreven. Ik moest het niet proberen. Omdat ik de taal niet beheers, had ik ook geen tong om te spreken. Moeder heeft mijn tong afgeknipt. Het puntje. Nee, dat deed geen pijn. Pas veel later, nu ik dit opschrijf.
Zij verdroeg mij niet en daar wende ze nooit aan. Daar is ze aan gewend geraakt.
‘Vos, doe wat, sta daar niet zo.’
Ze keek mij dan verwijtend aan.
‘Nee, ik kan niet anders zijn dan u mij kneedt.’
Ze hoort het niet. Ik zeg het voor mijzelf, maar niet hardop. Toch hoort ze het.
‘Vos, wat sta je daar nu?’
Zo ver bracht het leven ons. Ik kan het haar nu niet meer vertellen. Zover ben ik nu.
Toen ze drie dagen dood op bed had gelegen, hebben ze haar in een kartonnen doos gelegd. Bevroren. Dat is goedkoper. Haar blik kan ik nu nog goed bestuderen. Koud, zoals altijd. Geen verschil. Meer levend dan dood.
Nooit heb ik de taal willen leren. Nooit. De stilte wel. Taal komt uit de stilte. Soms, als ik geluk had, zei ik iets, een zinnetje en dan zei ze: ‘Wat denk je nu in godsnaam.’ Ik zei: ‘Ja wat zeg ik eigenlijk?’
Alle taalregels, die ik op de lagere school moest leren, deden mij pijn. Regels als prikkeldraad. Ik begon steeds minder te schrijven tot woede van de leraar. Op een dag sloot hij mij op in de kelder van de school. Stilte. Ik wachtte af.
Moeder sprak, spreekt op haar plaats. Nooit op een andere plek. Op je plaats, ‘en place’ moest ik zijn. Bewogen onbewogen blijven. Een nummer, getemd, dood. Taal zal van mij niemand anders maken dan wat ik al ben. Zonder commentaar, interpretatie, zonder betekenistoewijzingen ben ik. ‘Vos, je bent alleen maar het, het ding van moeder’, zeg ik tegen mijzelf.
Op een dag, ik was veertien, ontdekte ik, hoe weet ik niet meer, dat ieder mens twee hoofden had, een dat stil alles uitzoekt en het andere hoofd dat lawaai maakt. Nu ik dit verhaal van mijn tweede hoofd heb verteld, van mijn eerste weet ik niets, net als jullie, ben ik heteroverstandelijk.
Elk boek geeft mij, voor een kortstondig moment, de zalige illusie wie ik ben. Als lezer slachtoffer.
Ik heb nu de aandacht op mijzelf gericht dankzij mijn moeder.
In de jaren twintig van de vorige eeuw deed in literaire kringen het gerucht de ronde dat de schrijver Hofmannsthal de spot dreef met Stefan Zweig (1881 – 1942), die hij altijd verachtte, door hem erwerbszweig te noemen. Een spel met de achternaam van Stefan Zweig dat commerciële tak betekende. Zweig was in zijn leven de best gelezen schrijver in Duitsland en dat kwam doordat hij van zijn vak schrijven een redactionele marketing maakte en een bedrijf was. Het Salzburger Literatuurarchief digitaliseert het ‘Hauptbuch’, een document dat onthult hoe de Oostenrijkse schrijver zijn productie regisseerde alsof er een lezers-fabriek bestond: meer een bedrijf dan het klassieke idee van de eenzame schrijver achter zijn bureau. Literaire marketing door Arnon Grunberg gaat wel heel ver. Vooral in het Grunbergse-psychologiseren is iedereen een dader en slachtoffer tegelijk. Slachtofferhulp is niet ver weg.
Hauptbuch van Stefan Zweig die in 1942 met zijn vrouw zelfmoord pleegde.*
Op een blauwe maandag wist ik in een flits wat literatuur is. Literatuur heeft niets met cryptogrammen invullen te maken, maar de lezer pijn doen. Literatuur is als de lezer denkt dat hij Marek van de Jagt, Kafka, Rosie, een psychiater, jodin of een lustmoordenaar et cetera is.
Lezen dat je een dweil bent onder de dweilen en niet alleen je buurman of -vrouw. Ik sta in de boeken van A, beschreven als de lezer van zijn eigen stront, verkrachter van het woord. Ik dacht op die blauwe maandag: literatuur is een mensenfabriek geworden waarvan de schoorstenen moeten blijven roken. De ovens van de letteren moeten blijven knetteren.
Nu elke lezer een dweil is, neem ik het voortouw: ook de schrijver is een dweil.
Literatuur is een bord spaghetti met veel tomatensaus en gesmolten kaas dat over het hoofd van de lezer wordt uitgestort. Lezers tekortkomingen is lezersplezier. Alle vuiligheid in zijn kop wordt breed uitgesmeerd tot een pageturner. De sadomasochist betaalt voor zijn genot.
De lezer geniet niet van een frambozentaartje, de lezer geniet van het gat dat gaapt tussen wat hij is en wat hij niet is. Hij is een tussenmens.
De schrijver kan zichzelf, noch de werkelijkheid beschrijven. De lezer wordt ondergepoept met zijn mateloze woorden.
De lezer kan niet genoeg krijgen van zijn beul.
Hij wil gekwetst worden, doorboord door duizenden mitrailleurpennen, zijn lijf doorboord, voelt hij zich een trotse uitvinder van zichzelf. Hij is zijn eigen beul geworden en snakt naar meer.
De schrijver speelt onder één hoedje met de lezer, zelfbedrog. Er is geen hoop of troost. Er komt een dag dat er geen lezers meer zijn. Er zijn alleen daders van het kwaad. Wees helder en beknopt, persoonlijk, zodat iedereen weet dat zij, de schrijver en de lezer, het ras, een potje spiering is.
Het tragische noodlot dat ons wacht is dat niemand medelijden kent. Iedereen wordt je vriend. Samen kun je Gods aars likken, want alleen hij weet wat hij doet.
De literatuur is een taalfabriek vol enthousiaste medewerkers en lezers geworden. Schrijvers winnen prijzen over de ruggen van de lezer. Hij wordt rijk door de wereld waar hij in woont af te zeiken. Laat de schoorstenen van de schrijffabriek roken zoals ze de hele geschiedenis hebben geroken. Schrijven maakt vrij.
Niemand hoeft na te denken, te praktiseren. Lezen zul je.
Nu het zo dicht bij u komt, de schrijver zich als hoofdluis op uw kop heeft genesteld en de jeuk nooit verdwijnt, kunt u trots zijn op uw lezerschap. Duizend boeken zullen als ‘spieringspaghetti’ met het bloed van alle slachtoffers, met gesmolten lichamen van alle oorlogen, u overgieten. U, de seniel, die het nog niet weet, zal ondergekotst worden door uw favoriete schrijver. Hij, de baas van de literatuurfabriek, zal u nooit antwoord geven op uw prangende vragen.
Hij, die nog niet de Nobelprijs voor literatuur heeft gekregen, zal zijn lezersschaapjes hoeden.
Zolang de schoorstenen blijven roken, is er hoop voor hem. De lezer zal hem een worst wezen, die maakt hij zelf wel.
Niet zo lang geleden heeft hij een prijs gewonnen. Aan die prijs is een bedrag van honderdduizend euro verbonden. Hij moet zeventig procent besteden aan een speciaal project, een project dat anders is dan wat hij tot nu toe op zijn terrein ondernomen heeft.
Hij moet nog één project ondernemen, dat plan verafschuwt hem. Ik doe een voorstel: een wereldreis maken met de neuropsycholoog, de beroemde literaire wondprikker Michiel Houellebecq en leermeester Marek Hlasko, die hij als brokkenkadaver in zijn rugzak moet dragen. Een molensteen om zijn nek met de inscriptie: ‘U moet elke dag geld verdienen’.
Tot slot: Sommige schrijvers lijken op een menselijke computer, het zijn ‘nullen en enen’ en schrijven honderden boeken. Of zij iets bijdragen tot een menselijke evolutie moet duidelijk zijn: nee!
Een lezer die ooit psychische schade heeft ondervonden bij het lezen van een frambozenboek kan aangifte doen.
Robert Kruzdlo
Cadiaz Spanje 2022 december
*De villa waar de joodse auteur Stefan Zweig die op 23 februari 1942 Petrópolis (Brazilië) zelfmoord pleegde, is in eigendom van een erfgenaam van de Porsche-clan, een medewerker van het nazisme!
Op het ‘gekkigheidsterras’ met een cava kurk op Julio Josephe Casias neus.
Parakleet
Parakleet is een kortverhaal dat ik schreef voor een schrijfwedstrijd. Hier twee reacties van anonieme beroepsschrijvers. Ik blij? Nee. Ik won er niets mee. En dus hopperdehop ik moet verder. De dag was verder goed en ik had nog veel te vieren. De dag, het uur, NU! Champagne op het terras, lekker zonnetje en een leuke ober Julio.
De Parakleet. – “Ongrijpbaar, tussen de regels door gruwelijk, mooi geschreven met een enkel typefoutje is dit heerlijk om te lezen. De schrijver heeft slechts enkele zinnen nodig om de lezer in zijn wereld te trekken. Nergens wordt duidelijk wat er precies speelt, waardoor de lezer geprikkeld wordt. Een prachtige inzending.”
De Parakleet – “Ik heb genoten van het verhaal. Ik werd meegenomen naar de leeggehaalde villa en voelde bijna de kou op mijn huid. De laatste alinea was interessant, vooral de zin: omdat wij niet alles weten, weten we niets. Dat is een uitspraak om over na te gaan denken.”
Lees hier het korte verhaal Parakleet van Robert Kruzdlo:
Ik verschil niet van de anderen. Zij die zich ook hebben laten misleiden. Mijn hele leven is verdoemd door valse beloftes, van moeder tot wereldse gebeurtenissen. De wereld om mij heen wordt nooit anders zelfs niet bij een wereldrevolutie, zelfs niet als de zeespiegel daalt of dat de gletsjers terugkomen. De mens wordt altijd bedrogen. Nu ik weldra helemaal dood zal zijn, er geen keer is, iets waar ik niet voor kan kiezen, wil ik toch een beetje mijn best doen. Ook al gaat de wil zonder mij toch zijn eigen weg – de wil wil wat het wil – ga ik mij natuurlijker gedragen. Met het credo dat ik weldra toch eindelijk helemaal dood zal zijn, ben ik op de goede weg. Ja, wat is natuurlijk, als je door anderen gepest wordt en er beweerd wordt dat ik geen carrière heb gemaakt, verpest ben door mijn opvoeders, murw gedraaid in een orkaan van begoochelingen en valse reclame. Ik ben tevreden met de gedachte dat ik onderweg naar het einde schadeloosgesteld word. Ik hoef niets te doen, niet in de spiegel te kijken en mij niets gelegen laten aan welke opmerking dan ook: ik zal in een grote droom terechtkomen, wakker worden en met gesloten ogen zien hoe de kring rond mij, mij op een dag zal volgen. Voor eeuwig zullen mijn ogen gesloten opengaan. Ik zal het einde van het heelal zien, niet door telescoop maar door de lens zelf. Ik heb geen keuze. U wel?
Nu ik dit schrijf en aan mijn tafel de schuldenaar zit, zal ik hem sparen, ik zal hem niet vermoorden want dan strooi ik met leugens. Ik zal hem ook geen schouderklopjes geven zo van jongen wat heb jij je best gedaan. Om niet meer belazerd te worden zal ik schaamteloos gaan dromen en mijn kop niet boven de aarde met wormen steken. Ik zal geen vragen meer stellen. Zelfs niet aan mijn grootste vijand. Nee ik zal mijn verpeste mond houden.
In mijn droom zal ik niemand vergeven, ook niet zij die het altijd beter wisten dan de wassen neuzen. Mijn brein wordt schadeloosgesteld. Ik zal mijn ogen openen als de doffe klanken van aarde op mijn kist vallen.
Ik zal iedereen een verschrikkelijk leven toewensen, niet anders dan ik heb gehad. Tot de zeespiegel aan de lippen staat, verschroeide kromgetrokken nekken van de zon, uitgedroogde reptiellippen, de naarlingen met wezenloze pret het einde der tijden afwachten. Reptiel of geen reptiel. Och Telos nee, zal toch niet Telos?
De wereldrevolutie zal mislukken, de natuur wint en tot stof zal de hel branden tot ieders oog de droom ontwaart dat het leven een groot bedrog was. De wereld als hel. Is dat niet genoeg voor wat jullie gedaan hebben.
Mij bevalt de wereld met al zijn verdorvenheden en deugden, nu ja…, deugden van gevit en kapittel zal je bedoelen, van hen die dachten de wereld te kunnen veranderen of redden zonder dat zij zichzelf veranderden. Zij die op hun borst trommelen zijn de ergsten. Of blijft het toch plezierig ’Omnia mutantur, nihil interit’?
.
2022 Jerez de la Frontera Robert Kruzdlo en de reptielen dans met de huidige partijleider van VOX is de Bask Santiago Abascal?