Toen ben ik uit de kast gekomen?

Dit onderstaande eenmaal geschreven, met een hoofd als een kast, wilde ik er niets meer aan veranderen. En, hier en daar een verbetering aangebracht te hebben, wilde ik dicht bij het oorspronkelijke tekst blijven. En, wil je de grenzen van de taal opzoeken dan is dit de enige manier.

Es ergo sum 

Het binnenste van het brein is als een afgesloten kast en de sleutel ligt in de kast. Ik kijk door het sleutelgat en wordt door het sleutelgat gekust. Ik draag de kast op twee poten. Door de kast onteigend, ben ik de inhoud van de kast niet. Ik ben de buitenkant en weet waar de kast staat, daar waar alleen ik haar kan dragen. De aarde onder mijn voeten draagt haar. Ik besta door de kast. Onbereikbaar ligt in de kast mijn leven opgesloten. In haar laden, vakken, op planken. Zo de kast het wil, schrijf ik over haar. Zij weet beter. Niets is waar ik over kan schrijven, maar als de glans van haar politoer kijk ik naar haar. Zo vang ik een glimp op van haar. Aan mijn voeten knagen de houtwormen van de herinnering. Ik volg ze als bloeddoorstromende wegen. In de kast, in het donker zijn er ogen, die kunnen zien en zonder oren horen. Nooit kan iets uit de kast ontspannen dan wat geest. Wie beweert dat hij uit de kast is gekomen, is een leugenaar en stinkt naar boenwas en koperpoets.Koperroest, stof kiekeboe, wat uit de kast ontsnapt, zit afgesloten in elk mens, die droomt over wie hij is.

Apocrief

De kast maakt iedereen belachelijk, elk mens…, de verworpenen der aarde en als hij de kast openbreekt, zal hij niets vinden. Ook de sleutel niet. De geest staat hem in de weg. De kast kent de werkelijke werkelijkheid. Hij is het. Het weet waar hij staat. Zij weet waar ze staat. Tijdloos. Het doet eigenlijk met twee onverenigbare dingen hetzelfde: de twee zijn nooit hetzelfde dezelfde. Als het door het sleutelgat naar buiten kijkt, ziet het niets. Toch ben ik dit niets. 

Niets kan de kast zijn wat hij al is. Als. Niet opeens kraakt hij, dat van elders kwam en naar hier of ginder ging. 

Nu heb ik een boek geschreven en dat boek wil ik opbergen in de kast. Terug in de kast? In de kast staan alle boeken, die geschreven zijn of nog moeten worden geschreven. Precies zoals ik ze ga schrijven, zijn ze al geschreven. Wat niet gepubliceerd is, is niet geschreven geschreven, maar…,bevindt zich in de kast. De kast is en is ook weer niet de kast. Als je haar ziet, ben je te laat.

Ik ben er niet en toch ben ik er ook. Elitair, verheven als maar enigszins in mijn vermogen ligt te doen, opdat het stompe volk, dat mijn leven verkankert, trachtend mij te begrijpen, zullen ze niet kunnen bevatten. Dit. De kast. Het. Vind haar. Doe u best. ‘Kom uit de kast,’ scharnieren schavielen die piepen als jongen, die niet weten wat er allemaal in de kast zit.

Eenmaal buiten kom je nooit meer terug in de kast, thuis.

Ik zie, op een regenachtige dag, nog de taxi waarin mijn moeder, na mij bij een wildvreemde man te hebben afgezet, zonder mij goede dag te kussen, vertrekken. Deze gebeurtenis of de onvergetelijke herinnering eraan, heeft mijn leven bepaald, mijn karakter bepaald, mijn geest en mijn kunst bepaald. Misschien ligt in deze gebeurtenis wel de sleutel, die ik zoek? Ik zou moeten terugkeren naar dat ogenblik en daarvoor en weer daarvoor. Het verleden en heden in het nu bereikt. 

In de val, als een rat, gevangen in de kast. Niemand ziet mij, leest mij. Zoek mij terwijl ik er ben. Leer mij kennen, omdat ik er ben. En toch is zeker dat ik er ook niet ben. Ook de schrijver zal of moet, kan en mislukt tot het einde toe met liegen wie hij is en niet is. De kast, waar staat uw kast? Hij zoekt de kast.

Ik had voor de taxi moeten springen, mij voor de wielen moeten werpen, maar het geluk was dat onder de zwarte hemel, in de hemelplassen het weerlicht oplichtte en trilde, de bliksems als messen in mijn hart kliefden en uit mijn mond mijn tong werd gerukt, mijn ogen stinkende poelen werden, het opspattende regenwater oplichtte als vuurvliegjes, ik beter de waarheid als leugen kon laten gaan. De taxi achter een regengordijn verdween voorgoed. Zo werd ik uitbesteed aan een wildvreemde man, die even daarvoor zijn sperma aan haar gegeven had. Dit is de sleutel van mijn leven, die het slot van de kast niet kan openen. De sleutel ligt in de kast.  

Ik zal mijn moeder vinden in de kast. Ik zal alles vinden in de kast. Alles wat ik vond, is slechts een lichtstraal dat schijnt door het sleutelgat. Een lichtstraal als een mes, een priem, die blijft steken in de nachtherinneringen, dromen. 

Ik heb twee hoofden, daar moet ik het mee doen. De kast is een brein met 125 triljoen zenuwcellen, meer dan alle sterren aan het firmament, ze heeft te veel aan geluk. De kast houdt je in balans, ook al ben je er wel of niet. Al stoot je je… 

We genieten van twee levens. Ik ben er wel en niet.

Robert Kruzdlo Spanje 2023

Foto 1

The Beanery (1965), van de Amerikaanse kunstenaar Edward Kienholz.

Foto 2

René François Ghislain Magritte

 

Geef een reactie