Nachtmerrie.
Met mijn hoofd tegen het koele beregende autoraam val ik in slaap en laat de beelden in mijn hoofd voor wat ze zijn. Ik kan ze niet tegenhouden, veranderen of kiezen.
Vanuit het zijraam zie ik tot mijn ontsteltenis, een lange rij schimmen, mensen voor een broodkar staan, volgeladen met witbrood waarop hakenkruizen zijn ingebrand. De mensen scanderen allemaal op dezelfde manier om brood. Hun stemmen knerpen, gestold hard als vloeibaar lood, smeekbeden, woorden die uit hun monden stollend verbrokkelen als sintels. Echoënd, vijzelend als stalenwielen die piepend de bocht omgaan. Taal kon het niet zijn of zelfs worden. Het was een verkruimeld huilen. Hun smalle houtskoolachtige handen geheven in de lucht verdwenen. Houtskoologen, dieptreurige blikken geschetst in de regen wist het uit. Tegelijk kwamen de beelden weer terug. Met hun holle ogen, waarachter geen leven zit, geen dromen, geen toekomstlicht of doel, kijken ze geobsedeerd naar de broodkar, die plotseling in een berg slangen verandert. Uit hun mondholtes, kotst zwart krijt, wijd opengesperd rotte tanden. Sommige huilen zwarte tranen, anderen huilen vuurvliegjes. Kinderen dragen vodden, vale doeken om hun hoofd en soms twee overjassen over elkaar. De meeste mensen zijn verbrand en mager, hun onderbenen lijken op de poten van de kraanvogel, zoals op geboortekaartjes is te zien. Zelfs als ik naar hen zwaai, komt er geen verandering in hun houding. Ik schreeuw: ‘Ik kom eraan, ik snap jullie en ik wil voor jullie een liedje zingen: Du… Du, du liegt mir im Herzen, Ja, ja, ja, ja, weisst nicht wie gut ich dir bin…’
Tussen bergen grijs oorlogspuin, zwartgeblakerde bomen komt plotseling een beeldschone jonge vrouw in kleurige kleren tevoorschijn. Ze heeft een bordje om haar nek met haar naam erop. Ik kan de naam niet lezen. Ze lacht. Langzaam worden haar zomerse kleren zwart, grit en grijs en zij valt als as uiteen. Ik hef woest mijn hand in de lucht en zwaai. Huil. Zij zwaait terug. Één hand wordt een wolk stof. Met de andere hand wijst ze met een vinger naar de stofwolk waarin de wachtende menigte in opgelost. Ik ruik rook. Een explosie. Een knal… Er vallen bommen uit de lucht.
Ik kijk naar wat er in mijn hoofd is gebeurt en ben verbaasd dat ik dit allemaal heb gezien zonder ogen. Gehoord zonder oren. Dan weer een knal en ‘het hoofd’ verdwijnt. Ik open mijn ogen en zie nog net een rij schoolkinderen verdwijnen in een straat grenzend aan het plein.
Niets ging er door mijn hoofd. Het is er nog steeds. In mijn andere hoofd…
2023 robert Kruzdlo. Deze droom staat in het boek KERMIS EN HET.