De Kapotte 3

Al deze beelden behoren ook u toe.

Als kind jatte ik groenten van het boerenland. Jonge loten van witte kool, spruitjes, peen, aardappelen enzovoorts en plantte die in de tuin van overgrootmoeder. De percelen, die aan de rand van het bos eindigden, waren het veiligst om niet betrapt te worden. Ik nam, dat was geen stelen. Overgrootmoeder huilde als ik haar de opbrengst liet zien. (Zie foto rechts Robert Kruzdlo Naere-Kanne.)

Het was een dag voor kerst. Op mijn zwarte krullende haar dwarrelde sneeuw. Ik was naar de winkel gestuurd voor een rond brood en een pak suiker. Met knikkende knieën kwam ik thuis. ‘Waar is het wisselgeld?’ vroeg overgrootmoeder. ‘De bakker heeft het niet teruggegeven,’ zei ik vol schaamte, ‘er stond nog een rekening open.’ Overgrootmoeder zocht naar haar zakdoek.

In mijn kamer huiverde ik van de kou, terwijl bij de buren een kind onder een knoestige mamoetplataan schommelde. Ze had een dikke jas aan, een das om en een muts op. Een knalrode, dikke wollen muts. Ik zag haar gezicht en ogen niet. Onder de mamoetplatanen stond een kleine woning en er brandde achter alle ramen zachtgeel licht. Het licht weerkaatste op de enorme gemarmerde stammen van de bomen, die ogen en oren hadden. Het uiteinde van de mammoetplatanen, afgeknot, leken op verkoolde mensenknuisten. Ze staken in de lucht als een hemels protest. Ik krabde met mijn duimnagel het ijs van de ruit. Dat zag het kind. Het rende het huis binnen.

In het huis gingen overal de lichten uit. De kerstboom brandde. Het kind, dacht ik, wordt nu overladen met geschenken. 

Achter het huisje werd de lucht zwart. In het dal veegde de autokoplampen over de besneeuwde wegen. Ik kon een miljoen vierkante kilometer probleemloos overzien. Mijn hersens hadden dezelfde inhoud als de omgeving. Het was zo stil dat ik elke rimpeling in de lucht kon horen. Ik tuurde dromerig naar het kerstboomlicht. Het werden steeds meer lichtjes. Mijn vingers plakten aan het ijs op de vensterbank.

Het kind zwaaide met een roze lint. Ze danste hortend van raam naar raam en soms keek ze mijn kant op.

Iemand trok het gordijn van de woonkamer dicht.

Zonder vrees, …rende ik over de witte bospaden, de heuvel op. Ik kende alle paden en wortels. De walnootbomen huilden en roken naar citroen. De hazelnoot stond nuffig tussen de berken waaronder ik, de afgelopen zomer, mijn eerste kus aan een meisje gaf. Op de terugweg stootte ik op een nest met egels in winterslaap. Ik trok aan mijn trui en nam ze opgerold in mijn trui mee. Overgrootmoeder zei: ‘Die kun je niet eten.’

Daarna kroop ik met mijn kleren in bed en trok de dekens zo ver over mijn hoofd dat ik geen geluid meer hoorde. En ik zag beelden in mijn dromen. Net zo scherp als de lichtjes van de kestboom.

Nu alles verzonnen lijkt, denk ik nog steeds aan mijn afgeknotte leven …

.

Robert Kruzdlo 2023

Geef een reactie