
Monie jarig in de sneeuw Robert Kruzdlo 1975 Amsterdam Bellamy straat.
.
Drooggelegd.
.
Zelfs in mijn dromen ben
ik mij bewust,
dat ik anders ben
ook als ik niet droom,
voor wie ik ben.
.
Monie, trippelde als een ochtendeendje met haar ochtendjas nog aan, vaker naar de buurman op de hoek, die zijn huis aan het verbouwen was en in een puinhoop woonde, ingeklemd tussen bouwmateriaal, onaffe klussen, kieren en reten naast de kozijnen en deuren, een keuken zonder water en in de slaapkamer met een Romeins bad, een bed waar vier mensen konden rollenbollen, met aan de wand een enorme televisie en op een wit marmeren tafel een koffiezetapparaat, om met haar, gezellig op de rand van het bed, een kopje koffie te drinken.
Monie, voor zij zich niet meer kon inhouden zei dan: ‘Ik moet er even uit.’ Dan trippelde ze met haar blonde lokken de weg naar boven, Bellamystraat, ooit veenweidegebied, in 1636 ingepolderd en bemalen, drooggelegd en verdween zonder om te kijken haastig de overwoekerde voortuin van de buurman binnen. In die tijd was het normaal dat huisvrouwen met hun duster aan koffie bij de buurvrouw gingen drinken. Mijn voortuin, de treurigste van de straat, had maar een struik, een pioenroos. Ze kwam pas terug als ze het gevoel had dat ze té lang was weggebleven.
‘Heb je op mij gewacht?’
Een uurtje werd een halve dag. Ik had geen flauw idee waar ze met de buurman over gesproken had. Zo spraakzaam was ze niet, wel aanwezig, vooral lichamelijk. Ik vond dat zij haar gang mocht gaan, dit in overstemming met het opkomende feminisme, dat ik ook ‘baas in eigen buik’ de onderbuikgevoelens moest respecteren. Ik bezoedelde haar vrijheid niet, mijn liefde was geheel in overstemming met de haar biologische aanleg. Ik was niet jaloers. Dat kwam pas veel later. Patriarchische gevoelens had ik ook niet, maar enige regelmaat om te neuken had ik wel. Op een dag, zei ze, dat ze ook koffie ging drinken bij de regisseur van onze toneelgroep Straattheater Kinkerbuurt. Haar ochtendjas ruilde ze voor een knalrode lingerie. Ze kuste mij vluchtig en ik keek, als ze door de voortuin de andere kant opliep, haar na tot aan het einde van de straat. Onze relatie werd haar koffieagenda. Monie, zat op de opleiding Kleinkunstacademie en ik op de Rijksacademie. Samen studeerden we voor het Straattheater een nieuw toneelstuk in en net als Monie, dronk ik koffie samen met Herman Brood in een café op de Ten Katemarkt. Koffie met cognac. Soms kwam ik de buurman van de hoek tegen die verlegen knikte. Monie, kwam geregeld laat in de nacht thuis. Ik begon mij ongemakkelijk te voelen en ik begon meer cognac dan koffie te drinken. Op een ochtend kwam Monie thuis. Zonder iets te zeggen kroop ze in bed en toen ze zich tegen mij aanwarmde, sprong ik uit bed en kleedde mij aan om naar het koffiehuis op de markt te gaan, die rond zes uur in de ochtend opengaat.
‘Wat is er met jou,’ vroeg Herman?
Dat wist ik niet, wel dat ik niet zo verder wilde met het badeendje, maar hoe doe je dat? Die dag vroeg ik of Monie een kamer elders kon gaan zoeken. Ze keek mij verbouwereerd aan en zei schuddend met haar blonde krullen, dat ze recht had op mijn woning. Een paar uur later belde haar vader en die zei, dat Monie recht had op de woning. Ik hing op. De telefoon bleef overgaan, nam op, haalde diep adem en dronken schreeuwde ik dat zijn dochter moest vertrekken: ‘Ik ben haar pooier niet.’
Monie, kwam thuis, drentelde naar buiten de sneeuw in en bleef maar het haar blonde lokken schudden. Onze blikken troffen elkaar per ongeluk door het vensterglas: Ik keek haar doorlichtend aan.
‘Bij mij is het licht uit,’ zei ik verlegen. Ze verstond mij niet.
Ik ging naar bed. Monie, aan de andere kant van het bed zei: ‘Ik houd van je.’
‘Bij mij is het licht uit,’ zei ik, but, soft what through yonder window breaks.’
‘Ik ga morgen,’ zong ze, stemmig als Jenny Arian, boos en nog eens en nog eens.
Monie, was eerder wakker en vertrokken voor ik het doorhad. ‘Ik zal nooit meer terugkomen,’ had ze op een papiertje geschreven en naast mijn koffiemok gelegd. Het huis leek terug te keren naar vroeger en vrolijk opende ik de rolgordijnen van de voorkamer. In het midden van de tuin stond een meters hoge appelboom. Aan een tak hing aan een touwtje een kartonnenkaartje.
‘Van de buurman,’ stond in rode viltstift letters op het kaartje geschreven. Met een hartje.
.
Robert Kruzdlo Càdiz Spanje.