Spreek je moederstaal
Aan de rand van de kermis, tussen woonwagens, caravans en de GMC-. DAF trucks stond een meereizende kermisschoolwagen op wielen.
Leerplichtige kinderen van kermisexploitanten moeten daar primair onderwijs volgen. Eigenlijk was Vosser nog leerplichtig, maar van zijn moeder hoefde Vosser niet meer naar school. Zij had met een vreemd wredelijk accent gezegd: ‘Dwaselijk misschien, maar je hoeft niet meer terug naar school. Wat moet jij daar nu leren. Die dingen die je daar leert, snap jij toch niet. Wij hebben een ander hoofd, een ander verstand. Blijf gewoon wie je bent.’
Vosser die toen niet wist wie hij was las stiekem boeken, ondanks dat hij bleef lezen, trouwde, scheidde en een aantal kinderen op de wereld had gezet, kinderen die hij niet zag, kinderen die hem niet wilde zien, wist hij nog steeds niet wie hij was en deed hij vijftig jaar later alsnog een opmerkelijke poging om erachter te komen wie hij was.
Hij stuurde, op aanraden van Durass een vrouw die hij in Parijs had leren kennen en waarmee hij een enorme zuippartij had, een verhaal op naar een beroemd Nederlands tijdschrift ‘PostPolysystem’. Het tijdschrift had slechts enkele drukken. Vosser, een amateurschrijver, dacht dat hij zichzelf op deze manier begreep.
Amsterdam juli 13 1978
Geachte redactie,
Ik ben nog steeds geen iemand als ik schrijf. In taal mag ik niet denken, ik denk aan de taal voor ik ga schrijven. Ik moet een compromis sluiten met mijn verleden. Elke schrijver heeft geen benul van de diepere gronden van zijn intentie, laat mij het daarom ook maar niet proberen. Al die boeken die ik gelezen heb is laster. Als dat niet zo is, is de schrijver zich er niet van bewust.
Moeder wilde het zo en ik werd… wat? Een taalloos monster, een kind zittend op bed die in een soort trance met zijn bovenlichaam heen en weer bewoog tot hij door de slaap omviel. Ik mocht niet spreken en als ik het toch deed, zei moeder: ‘Wat zeg je nu weer? Spreken dat mogen de andere kinderen, geen haar die daar verandering in brengt dat jij ooit kan zeggen wat je denkt. Jij denkt niet, je kan niet denken en schrijven al helemaal niet. Taal, dat leer jij nooit. Op de lagere school kunnen ze niets met je aan. Niets. Min vier was het hoogste cijfer. Dus houd je mond.’ Moeder wist niet wat ze met mij in haar hoofd aan moest. Moeder belastte mij met haar taalkwellingen. Toen mijn moeder overleed zweefde ik boven de grond , zo verheffend als een vlinder.
Dit schrijf ik nu. Wat is nu als ik de dood niet spreken kan. Spreken, dat heb ik mijzelf later geleerd, schrijven, dat kan ik nog steeds niet. De ander, ja. Ja, die kinderen van toen, die hadden een verstandig hoofd. Mijn naam spelde ik op mijn veertiende verkeerd. Het adres ook. Moeder heeft nooit aan de meester uitgelegd hoe en wat. Dat kon ze niet. Alle kinderen waren blij met hun eindrapport en hun ouders ook. Ik werd als iedereen weg was, geroepen. Dan zei de leraar van de zesde klas: ‘Voor de tweede keer blijf je zitten en dat mag niet. Je ouders moeten een andere school zoeken. Je bent een hartelijke jongen.’
Ik verstond eerst hatelijke jongen.
Moeder schreef gedichten, met Sinterklaas en Kerst. Over mij heeft ze nog nooit een gedicht geschreven. Ik moest het niet proberen. Omdat ik de taal niet beheers, had ik ook geen tong om te spreken. Moeder heeft mijn tong afgeknipt. Het puntje. Nee, dat deed geen pijn. Pas veel later, nu ik dit opschrijf.
Zij verdroeg mij niet en daar wende ze nooit aan. Daar is ze aan gewend geraakt.
‘Vos, doe wat, sta daar niet zo.’
Ze keek mij dan verwijtend aan.
‘Nee, ik kan niet anders zijn dan u mij kneedt.’
Ze hoort het niet. Ik zeg het voor mijzelf, maar niet hardop. Toch hoort ze het.
‘Vos, wat sta je daar nu?’
Zo ver bracht het leven ons. Ik kan het haar nu niet meer vertellen. Zover ben ik nu.
Toen ze drie dagen dood op bed had gelegen, hebben ze haar in een kartonnen doos gelegd. Bevroren. Dat is goedkoper. Haar blik kan ik nu nog goed bestuderen. Koud, zoals altijd. Geen verschil. Meer levend dan dood.
Nooit heb ik de taal willen leren. Nooit. De stilte wel. Taal komt uit de stilte. Soms, als ik geluk had, zei ik iets, een zinnetje en dan zei ze: ‘Wat denk je nu in godsnaam.’ Ik zei: ‘Ja wat zeg ik eigenlijk?’
Alle taalregels, die ik op de lagere school moest leren, deden mij pijn. Regels als prikkeldraad. Ik begon steeds minder te schrijven tot woede van de leraar. Op een dag sloot hij mij op in de kelder van de school. Stilte. Ik wachtte af.
Moeder sprak, spreekt op haar plaats. Nooit op een andere plek. Op je plaats, ‘en place’ moest ik zijn. Bewogen onbewogen blijven. Een nummer, getemd, dood. Taal zal van mij niemand anders maken dan wat ik al ben. Zonder commentaar, interpretatie, zonder betekenistoewijzingen ben ik. ‘Vos, je bent alleen maar het, het ding van moeder’, zeg ik tegen mijzelf.
Op een dag, ik was veertien, ontdekte ik, hoe weet ik niet meer, dat ieder mens twee hoofden had, een dat stil alles uitzoekt en het andere hoofd dat lawaai maakt. Nu ik dit verhaal van mijn tweede hoofd heb verteld, van mijn eerste weet ik niets, net als jullie, ben ik heteroverstandelijk.
Elk boek geeft mij, voor een kortstondig moment, de zalige illusie wie ik ben. Als lezer slachtoffer.
Ik heb nu de aandacht op mijzelf gericht dankzij mijn moeder.
Met vriendelijke groeten,
Joseph Walter Vosser
P.s.
Ook ik schreef in het zand,
voor wie ik zal heten en
mij verlaten heeft zij zal
ten schande staan
mij uitbesteden
en vergeten nooit zal
zij weten wat ik schreef
in het zand
.
Robert Kruzdlo Cadïz Spanje 2022