
Ik zat gister op het terras tegenover Las Cuadras te blokken op een korte tekst. Ik doe dat niet vaak want ik ken veel mensen in de stad en die willen, als ze mij zien, altijd een kort gesprekje. De zon scheen en het was T-shirtwarm. Ik werkte aan een tekst De Parakleet. Op het plein verscheen familie Jesus en aanhang.
&
De stad waar ik woon is geen wildernis als het centrum van Amsterdam. Vrouwen worden niet nagefloten en fietsers rijden niet door het rode stoplicht. Hier lopen pubers met een topje, ultra korte broek en een naveltruitje. (Lees hier hoe ultra rechts Nederland met pubers omgaat, over de angst cultuur in de grote stad.) Amsterdammers zouden hier een vakantie moeten komen vieren.
Dit schiet door mijn hoofd en meer…in een flits. Het andere hoofd, dat van mij, mijn hoofd dat nadenkt zoekt naar woorden en zinnen. Een gave. Ik heb twee hoofden, net als iedereen maar niemand maakt er een onderwerp van. Ook in de literatuur is dit onderwerp NIET te vinden. Het sluit niet aan de literatuurwetenschap en taalwetenschap. Jammer dat regels dit verhinderen. Of toch, je komt het tegen, zo nu en dan in deel twee van De Russische romans van Vladimir Nabokov, in het verhaal De gave: ‘Mijn gedachten keren zich naar het andere, het niets.’
Nabokov bedoelt het andere hoofd dat hij nooit zal leren kennen en waar hij uit het niets moet putten om herinneringen op te halen.
&
Gister was ik onder een van mijn schilderijen in slaap gevallen. Mijn zoon had de foto gemaakt. Ik droeg het masker van een valselijke toneelspeler, de lelijke schoonheid van een monster met de trekken van een mens die niets te vertellen heeft.

Aan het werk. Nog een keer tekst verbeteren en dus…
Moeder zegt met haar vorkige stem: ‘Ga jij eens sneeuwscheppen.’
Ik druk met de achterdeur de sneeuw weg. Op de sneeuw ligt een fondant zilverlaagje ijs. Het hellingbos staat ongelukkig verscholen in een doffe witte mist. IJzel valt ritselend uit de kruinen van de kermende bomen, druppelt van de glazige zwarte twijgen en boort gaatjes in de sneeuw. Mijn bevroren voetstappen van gister cirkelen nog rond de villa. Het enige wat ik kan is kijken zonder woorden. Woorden die komen toch wel. Achter het raam met ijsbloemen, tussen de dampende was zit moeder met haar mimische rug gebogen voor de brandende kachel. Ze heeft een hekel aan haar rug die veel heeft meegemaakt. Die rug komt nooit meer recht.
Overgrootmoeder zoekt in haar tasje naar haar bril en zakdoek. In geval de post weer slecht nieuws brengt. Getergd kijkt ze tussen de onderbroeken met veters, naar buiten. Ze kijkt blindzicht. Kijkt naar binnen en stuit op zachte ijsbloemen op haar ziel? Mij ziet ze niet staan. Wat ze ziet kan ik misschien raden. Op de keukentafel ligt een stapeltje post.
Krakend verdwijnen mijn voetstappen in de sneeuw. Ik wil mij voorover laten vallen. Later zal iemand, een hond misschien, mij vinden maar, ik draai mij om en kijk vol wroeging naar de villa. De villa, behalve de bijkeuken, is leeggehaald en verbeurdverklaard ook kan elk moment moeder uit huis geplaatst worden.
De villa lijkt op een oude foto, korrelig, rafelig en onscherp, die ik nog steeds bewaar.
‘De autoriteiten kunnen mij verder geen pijn meer doen,’ heeft moeder gezegd,
…pijn dat doe ik mezelf wel aan.
Voor de mannen het huis kwamen leegruimen – wij, overgrootmoeder, oma en ik, hadden onze koffers veilig in de kelder verstopt – heeft moeder, met hulp van het klissende crapuul uit de hoerenbuurt, waardevolle dingen, schilderijen, etsen en de staande klok verpatst. Daarmee heeft ze de rekeningen van de kroeg betaald. Die gedachte doet vrieskou pijn. Onderwijl schep ik sneeuw, een pad van de voordeur naar de straat en schiet ongenodigd deze zin in mij op:
…een vrouw die met haar geslacht betrokken is bij alle dingen van het leven – geboorte en dood – heeft een kerel nodig, een vent om haar recht te halen. Een broger had moeder niet meer. Haar rechten verspeelde ze keer op keer.
*
Iemand stuurde mij een filmpje van mijn expositie in Bar Bujío.
4 stijlen door één persoon verzonnen.
Robert Kruzdlo 2022 Cadíz