
Nieuwsgierig kijk ik de kelder binnen. Het is er donker, slecht verlicht. Een kleine man wenkt dat ik binnen moet komen. Herkent hij mijn nieuwsgierigheid? Door een smalle deur, een steile trap af. Ongeschoren bleekgezicht. Hij heft het toonbank-blad op, trekt aan een deurtje en met een glazige blik kijkt hij mij aan. Slechts één Tl-buis zoemt aan het lage plafond. Stroperige lucht. Er is nergens een raam, een opening. De stoffige ruimte is doordrenkt van de tijd die stil staat. Zijn stofjas zit stijfjes van de vlekken drukinkt om zijn smalle lijf. In een donkere hoek staat een machine, een trapdegelpers bedolven onder pakken papier en dozen. Er staan machines van meer dan honderd jaar oud. Ik noem de namen van de logge lang geleden tot stilstand gekomen hand en trapdegelpers. In een andere ruimte staan enorme houten letterkasten, -laden aangevreten door houtrot. Overal liggen bergjes gepulverd hout. Het zetbok en letterbakken kunnen het elk moment begeven. Ik zie het al gebeuren: berg lodenletters begraven onder door termieten vermalen werkbanken. Ik tik tegen het hout dat hol klinkt. Een schop ertegen is genoeg. Hij haalt zijn schouders op. In een nis in de muur staat een oude personal computer uit de tachtiger jaren. Hij doet het nog, zegt de kleine man en geeft met zijn eeltige wijsvinger een tik op enter. Op het scherm verschijnt een brandende auto. Naast de auto ligt een man verstijfd door de vlammen. Zwartgeblakerd lichaam. Oorlog, zegt de kleine man.
Zetwerk met de hand doet hij niet meer daarvoor is er iets anders voor in de plaats gekomen: fotozetmachine letters, plastic. Hij laat het mij zien. Met de Heidelberg degelpers wordt nauwelijks gedrukt. Maar in plaats van steeds de degelpers te moeten instellen werkt hij het liefst met een oude kleurenlaserprinter. Een beest van een kopieermachine staat tussen gietijzeren drukpersen. In zijn ogen zie ik dat hij het nog een tijdje wil volhouden. Maar die zijn slecht. Is het een soort zelfkwelling? Op de snijmachine ligt een klein pakje drukwerk, nog maar net ‘schoongesneden’ en de messen, zo zegt hij, zijn nog scherp. Ik bedank de kleine man voor zijn uitnodiging en verlaat de donkere kelder door de nauwe deuropening. Buiten is het hemelsblauw. Het zonlicht ketst tegen de witgeschilderde huisjes. Ik zie even niets. Ik verdwaal in de onbeschaduwde straatjes.
Onderwijl knagen de houtwormen door. Op een dag zal hij de ineenstorting van zijn oude werkplaats gadeslaan. Roest doet de massieve machines tot stilstand brengen en misschien vindt hij iemand die de kleurenlaserprinter wil overnemen. Ik denk van niet.
Morgen ga ik nog eens langs.
Er komt altijd een einde aan het beroep schrijver. Lood om oud ijzer. Tot stof zullen we keren.

Jaren heb ik in de Warmoesstraat in een drukkerij gewerkt.Van 1965 tot… Diploma gehaald en daarna naar de Rijksacademie vertrokken.