Hersteld van de Covid-omicron. Weer aan het schrijven en hoe.

Dagdroom ’s nachts
Ik werd ruw uit de slaap gewekt. Het sneeuwde. Een gekrioel van vlokken daalde gelijkmatig over de Vaticaanse tuinen. Een stem in mij zei: je hebt gedroomd over je liefje die je straffend aankeek of je wél sliep. Ik had geen zin om over de droom en haar vervormingen na te denken en probeerde de slaap te hervatten, maar twee roepende bosuilen hielden mij uit de slaap. Er werd stevig geoehoed en gekiewied. Hun ritmische geroep kwam dichterbij. Toen ik toch…, wakker werd draaiden duiven voor mijn slaapkamerraam rondjes en ik had nauwelijks de ogen gesloten. De slaap keerde niet meer terug. De duiven bleven hun rondjes cirkelen en in het maanlicht schijnt de zon.
Boven op het dak staat overbuurman Arie Punter naast zijn duiventil. Een gammel verblijf dat elk moment als een kaartenhuis in elkaar kan zakken. Toch, klimt de duivenmelker elk dag zonder vrees het dak op om een laag nieuwe kalkverf aan te brengen. Ook de dakpannen en de buitenmuren van zijn huisje schildert hij met een nieuwe laag kalkverf. Om er nog iets van te maken, denk ik, heeft hij een plastic palmboom aan de duiventil gespijkerd. Na een regenbui spoelt de verf terug de dakgoot in en zijn de muren vochtig. Dat belet hem niet om een volgende keer opnieuw het dak op te klimmen. Nu heeft hij een echte bananenboom op zijn dak. Hij rookt een wiet en soms zie ik hem als een verlamde aan een touw door het dak verdwijnen.
Vanuit mijn bed bevind ik mij in cirkelende schaduwen van de duiven, een melkwegstelsel op het behang; ik woon binnenin een draaikolk. Hij die hoger dan de blauwe lucht 169.000 lichtjaren woont en troont, maar ook op deze lage aarde wil wonen en werken, mag mij in Zijn vogelkooi willen vangen? Kutbeesten, zeg ik hees en beweeg mijn spiraalarmen wild in de lucht. Ik ruik de nacht. Het nachtzweet zit op mijn huid gekoekt en de lakens plakken. Ik spring uit bed en sluit het raam; trek hard aan het gordijn, waardoor de rails losraakt van de muur. Een vloek. Dan is het doodstil. De verwarmingsbuizen beginnen te tikken. Ik zweef en ga weer op bed liggen en probeer mijn ogen dicht te doen. Dat lukt niet. Ik zie. Kijken doe ik niet. Wegdommelen?
Dan gaat de deurbel. In mijn hoofd?
Ik doe niet open, zegt een slaperige rauwe stem vanonder de kussen die ik niet herken: mogelijk wel? Tegelijk wel en niet. Ik sta op, loop vloekend de trap af en trek de voordeur met een ruk open en steek mijn hoofd om de hoek. Een stem uit de buitenwereld: God zij met u… Een vrouw verdomme. Ongesteld. Plakkerig haar in een staartje. Ze krabt in haar kruis als de ober van Café #Me Too die naar een piemel verlangt. Ze heeft zich goed ingepakt, ik zie alleen haar glimlach. Haar lippen zijn van conservenblik. Er komt uit haar mond roestige lucht en ze doet haar bontmuts een stukje hoger. Haar ogen kijken mij aan alsof ik ‘ja’ moet zeggen. Ze wil dat ik tegen haar aan ga rijden: niet erin gaan, zegt ze. Ik zeg ‘nee.’
Onder de bontschaduw van haar muts is haar oogmimiek geveinsd, zwoel en ik ben machteloos. Ze heeft zich niet alleen dik ingepakt, er ligt ook een dun pak sneeuw op haar hoofd en schouders. Zo dun als bladgoud. Ik zie alleen haar mond, neus en ogen, dat is genoeg. Alles is plat als papier en driedimensionaal verspreidt zij zich met het licht in haar ogen. De ogen zijn gletsjerblauw, vulkanisch blauw, blauwe lava, en ik zeg: wat voor een kleur ogen heeft u? Wilt u met God spreken, zegt de vrouw? Ze komt een stapje dichterbij om mijlenver te roepen: ik heb God in mijn hart. Haar lippen tuiten als puntige messen: Ik wil u de beste wensen brengen. Haar schaamhaar eindigt tussen haar knieën. Ze herpakt zich.
Voordat de vrouw de folder met grote vette letters DE VUURTOREN openslaat, heb ik de voordeur elegant, maar toch met een klap dichtgedaan. Voordat ze begint te mekkeren, roep ik van achter de gesloten voordeur, dat God geen tijd kent. Kutjohoho-ers! Op de mat valt de folder, die ik weer terug, naar buiten duw. De krakende sneeuw verraadt haar aftocht. Ik zie haar gekleed in mijn kokosmat in het licht van de vuurtoren oplossen. Ik ben bang. Ik heb geen penis meer.
Ik kruip terug in bed. Na het filmpje De flamoes van Eva gekeken te hebben, heb ik zin in een Italiaans koffiepotje Bialetti mokka expres, zonder suiker en met opgeklopte volle melk. De Bialetti begint te pruttelen. Naakt sta ik in de keuken en ruik de koffie en besluit het keukenraam open te zetten om naar een vlieger met een lange kleurige staart te kijken. Niets laat me denken over de vliegeraar. Als een geluid dat op het gekraak van de trap lijkt daalt de vlieger in de afgrond van een vulkaan. De koffie…
Het verontrust mij als de bedwarme bednimf voorbijflitst. Te laat, roept ze vanaf het toilet. Voor dat het pejoratieve woord eruit is, begin ik hard te zingen: fluffen wil ik niet meer. De stortbak loopt beffend leeg… Ik heb nekpijn. (Eerst wordt de afvoerpijp van de stortbak geopend door aan de ketting met een keramische hand te trekken. De stortbak loopt leeg en met kracht wordt de pot schoongespoeld. Wanneer de stortbak leeg is, wordt de afvoerpijp automatisch weer gesloten en gaat er een kraan open waardoor de stortbak, met veel geluid, weer volstroomt. Is de bak vol met water, dan gaat de kraan weer, met een harde tik, automatisch dicht. Wanneer het water in de stortbak hetzelfde niveau heeft vóór de spoeling, kun je weer een normaal gesprek beginnen.
Koffie is klaar, roep ik. De keukentafel is er al, haar handen ruiken naar sinaasappelzeep, slaapdronken speelt ze met woorden: weet je lieverd, toen ik je vanochtend aankeek, dacht ik dat je wakker was. Je had je ogen open. Vreemd! Ik heb je nog nooit iemand zien slapen met de ogen open. Je snurkte en brabbelde woordjes die ik niet kon verstaan. Ik heb je zachtjes in je zij geprikt, je werd stil en deed je ogen weer dicht. Wat zag je?
Voordat ik het weet, voor ik het kan zeggen zeg ik: ik zie zonder ogen van alles, ook wat ik niet kan zien als ik mijn ogen open heb. Misschien zie ik meer dan met mijn ogen dicht. Zo God het wil?
Haar handen maken gebaren. Ze zeggen: maakt niet uit of je met je ogen open of dicht slaapt. Je ziet met of zonder open ogen net zoveel als wij allemaal. Alleen de mensen staan er niet bij stil. Overdag dromen we met open ogen. Misschien slapen we wel overdag en zijn we ’s nachts wakker? Nietzsche, mompel ik.
Buiten schijnt de zon. Een frisse warme wind dwarrelt door het open raam binnen. De overbuurman maait het gras rond zijn zwembad. Het zwembadwater is blauwer dan Santonine-blauw. Het doet pijn aan m’n ogen.
Ik verlaat maar eens het bed met de gedachte: wat was er voor ik dit opschreef?
Rome 13-2-2022