
Louvre Paris verminkt beeld van Apollo.
Er is alleen een NU.
Geachte heer J. Spil,*
Als ik over mijn leven, de ellendige maanden op de kermis wil gaan schrijven, dan zou je denken dat de herinneringen echt zijn. Maar val dood…, dat zijn herinneringen niet. Als ik achter de computer ga zitten en alles wat ik mij herinner wil opschrijven, — komt wat er komen mag — ga ik vol goede moed aan de slag. Mijn brein, afzonderlijk van mijn ik, geeft wat het wil geven. Opflakkerend in een flow, dwalend, afdwalend komen de herinneringen en verdwijnen ze ook weer als sneeuw voor de zon. Van het ene op het andere moment gaan we ook weer uit elkaar. Dit kun je niet chronologisch vertellen. De herinneringen gaan van de hak op de tak. Ook ik houd niet van gereformeerde taalkunst.‘Een ander was ik, noch ken ik mij’, schreef Fernando Pessoa.
Terugdenkend naar juli 1962 hoor ik nog altijd de regen tikken op het dak van de oude brandweerauto, de geur van ozon, de aarde met zijn sappige bladeren: ik deed mijn behoeften tussen de bosjes. De grijze stad en straten, en mensen, stemden mij droevig. En Alice, had rode wangen, glinsterende ogen.
Alice, het toen jonge meisje met glinsterende ogen, krullippen, was kermis actrice en trad op in de kermis attractie ‘Wonderland’: het meisje dat van klein, groter wordt en van groot, kleiner wordt. Een ingenieuze gelijktijdigheid, een kermistruc die ik nooit begrepen heb. Haar ogen hadden veel weg van mijn moeders ogen: doordringend als het oog van de vlinder Hipparchia. Alice, hoogintelligente veertienjarige zat op de ‘rijdende kermisschool’.
Op een avond kwam ze onuitgenodigd bij mij in bed liggen. Vurig duwde zij haar tong in mijn mond en zonder iets te zeggen, ritste zij tegelijk mijn gulp open en bond haar meisjesmond om mijn piemel. Ik kwam meteen klaar. Ze maakte zich los en spreidde haar benen. Alsof ik naar een kruin van haar keek, opende zich een roze gat, bedekt met een laagje witsel en druppelde witte tranen naar haar anus; een gat met rullige bladeren van vlees, met in het midden boven, een tuitje dat op een piemel leek. Vochtig, maanlicht achtig glans. Hét donkere gat rook naar zuurvlees. Diskreet draaide ik mij om. Ik schrok hevig toen Alice, mijn hoofd met beide handen omklemde. Misschien verpestte ik alles als ik niet meewerkte? Maar de geur en het idee dat ik uit zoiets geboren ben, maakte het niet biologisch aantrekkelijk dat zij, mijn neus krachtig tegen hét gat duwde: ‘Tongzoen mij hier, in het gat’, klonk het sonoor.
Ik kon niets terugzeggen en besloot kokhalzend mijn tong in hét gat te steken. De fysieke kwelling van een jonge vrouw, dat naast het genot wat zij bood, later, bij mij een castratie angst teweegbracht: sindsdien droom ik vaak dat ik mijn piemel verlies, opraap en weer aansluit aan mijn scrotum.
Alles wat op en rond de kermis gebeurde, viel te beurt aan een nu. De geschiedenis overrompelt mij weer, het toen van het nu. Nooit had ik heimwee naar huis, naar mijn moeder die mij aan een wildvreemde man met scheve mond overgedragen had.
Toen las ik Darwin en een boekje over het Oog; hoe werkt het oog fysisch-neuraal. En dat in 1962? Alice, gaf mij, naar nog een paar avonden ellendig genot, en boeken: De Vreemdeling van Camus, De jongeling van Dostojevski, De liefde van Bob en Daphne van Aalberse en nog een paar boeken waarvan ik de titel vergeten ben. Ik herinner mij: ‘Hij streelde haar gezicht en hals met zijn vingertoppen en zei met een zucht: ‘Domme gedachten warrelen door mijn hoofd….’
Ook oude schoolboeken over Nederlandse taal. Mijn leven toen was alleen maar warrelen, wegdromen, lezen en in de schiettent werken, gerund door een man met een scheve mond. Al begreep ik niet alles, er was een nu en dat was genoeg. Deze herinnering helpt mij om de geschiedenis van KERMIS te schrijven.
Eigenlijk vind ik het nu allemaal onzin. Zinvolle onzin. Herinneringen opschrijven zijn nooit dat wat ze waren. Het nu van toen en het nu. Dat wat toen gebeurde daar blijft alleen een fond van over, een bouillon van getrokken gebeurtenissen waar het brein mee speelt. Toen en nu. Ik herinner niets, maar mijn brein herinnert; het dwarrelt als briesje tussen de jonge twijgen van nu, en fluit nieuwe herinneringen.
Altijd een nu. Een nu van toen.
*J. Spil is helaas overleden aan een hoge dosis QAnon syndroom. Waar mystiek en spiritualiteit verworden zijn tot het narcisme van een pre-oedipaal bewustzijn, nep-spiritualiteit, leven in een schijnwerkelijkheid van onophoudelijk valsheid in geschriften werden zijn ogen op een dag geopend door een helder moment, een openbaring. Wat restte was niet verder te leven op de verdorde aarde – hij leefde op de puinhopen van zijn eigen leven, de ruïnes van zijn verleden: the desert of real. Hij stapte uit het leven door in de Ierse zee te stappen; door diep adem te halen en, zo wordt beweerd, heeft hij nog nooit zo’n stille ervaring van verlichting en spiritualiteit meegemaakt. (Zo berichten zijn vrouw aan mij op 12-04-2024.)