
Voor de zon aan een wolkeloze hemel verschijnt, schittert het blauw tussen de bomen, de bladeren trillen als een warme bries van de heuvels afdwaalt en door de kieren in het raamkozijnen fluistert. Op het gasfornuis begint de waterketel fel te fluiten, de dop schiet van de uitschenkopening. Ik schrik, sta naakt in de bijkeuken voor de uitgedoofde kolenkachel en wacht tot ik aan de beurt ben. De wastobbe, een ovale zinken teil, wordt volgens de wet van Archimedes met heet water bijgevuld, anders klotst het badwater over de rand op de vloer. Voor de zekerheid wordt er een handdoek voor de wastobbe gelegd. Eerst gaat mijn moeder, dan ben ik aan de beurt. In het grauwe zeepsop drijven vlokken vuil. Straks word ik buiten afgespoeld met helder water uit de regenton. Achter het kamerscherm zingt moeder: I’m a big girl now. (Heb ik het later opgezocht.)
Niet dat dit een intiem moment is, waar ik later intens naar terugverlang, maar in die tijd kende ik nog geen schaamte, nu wel, en nu schaam ik me een beetje voor de situatie, om mijn blootheid. Tussen mijn billen, onder mijn ballen moest ik me, zonder hulp wassen. Moeder kwam later terug om mij met een washand de rug te wassen, maar dan wreef ze ruw, al rokend, groene zeep door mijn haar en wierp na eerst weer een nieuwe sigaret in haar mond te stoppen, ongeduldig de handdoek naar mij toe. Als ik uit het water stapte was ik grijs van het sopwater. Nu voel ik me niet naakt of bloot als ik op het naaktstrand vertoef.
Nee, een lach verscheen nooit op haar lippen, zij weerspiegelde haar ziel niet, er zat altijd een sigaret tussen haar lippen. Ik heb haar nooit zien lachen.
Mensen kijken nooit naar mij als ik op het naaktstrand ben. Het leven, zo las ik ergens, is een tijd van de elementen vuur, water, aarde, wind en lucht. Het door herinneringen worden aangeraakt, belevingen zijn nooit wie je bent.
Na de wasbeurt word ik buiten op de binnenplaats met regenwater uit de ton afgespoeld.
Uit Dagboek van een leugenaar Robert Kruzdlo 2021