
Ik ben me voortdurend van mijn ongeluk bewust, wat men ook over mij schrijft. Ik geniet ervan. Misschien moeten we er vanuit gaan dat een ongelukkig mens niet bestaat, kijk naar de wereld, die is op sterven na dood.
Een keer per week, na twee uur, wandel ik naar de vis- en vleesmarkt. Na een nogal rumoerige ronde over de vismarkt, de visverkopers bieden smekend hun laatste viswaar aan, ga ik langs Mama, die lams-, geiten en schapenvlees verkoopt. In de vitrine liggen ontvelde geiten-, schapenkoppen die mij met doodsbange ogen aankijken; uitgedroogd bloedrullig liggen de gevilde hoofden tussen hersens, kloten, harten, levers, een hoop pens, een kom nieren en darmen. De bebloede hoofden met een rij scherpe tanden, alsof ze tegen mij lachen, hebben allemaal dezelfde kleur ogen, zwart. Schilderachtig. Ik moet denken aan het karkasschilderij Le boeuf van Joods-Franse schilder Chaïm Soutine die karkassen van geslachte ossen naar zijn atelier sleepte. (Hij kwakte kilo’s verf op het doek, om de stinkenden karkassen te schilderen, om redenen die ik niet ken.)
Is hersens eten lekker? vraag ik Mama.
Je gaat er beter van nadenken, zegt ze lachend en knipt met de vingers in de lucht.
De gevilde kop, zegt ze, ze wijst met een bebloed slagersmes naar het geitenhoofd, wordt in zijn geheel gekookt en afgekloven door de honden. Van de bouillon wordt paté gemaakt… . Het laatste verstond ik niet.
In Afrika eten ze de inhoud van buffelhoorns, zeg ik met gebogen hoofd.
Heb je geitenpenis gegeten en houdt een stuk vlees omhoog.
Zit er een batterij in, zeg ik?
Mama, legt het slagersmes op de toonbank en veegt met het puntje van de schort haar ogen droog. (Zo zijn de mensen hier, je mag hier zonder erover na te denken meer uitflappen dan in Amsterdam. Het moet wel echt zijn, oprecht als een kind. )
Tot nu toe heb ik niemand kunnen betrappen op het kopen van een geiten- of schapenkop. Er ligt een heel lam van zes maanden oud, in de vitrine. In de ogen van het lam zie ik de laatste verstarde levensminuten, maar dat zeg ik niet. De markt des dood. Buiten is het niet anders. Vrolijk word ik er wel van anders kan ik niet door existeren.
In deze stad Babel, is het niet anders.
Hoofdstuk uit het boek De Kolonel Robert Kruzdlo 2021 (Lees een reactie op mijn boek TUSSENMENS.)