
Beste Robert,
Heeft de lezer er iets aan, als ik ze vertel, dat jij in je boek, tijden, plaatsen en perspectieven soms door elkaar husselt? Dat je de grammatica te slim af wil zijn. Dat er wordt gezegd dat dat komt omdat het Nederlands niet je moedertaal is. Dat vind ik onzin. Maar wat is onzin?
Het algemeen beschaafd Nederlands bestaat uit dwingende constructies, maar niet onoverwinnelijk. Je kan persoonsvorm wisselingen toepassen. Apollinaire deed dat ook, ‘ik en jij’ door elkaar gebruiken. (Zone: Vandaag loop je rond in Parijs de vrouwen zitten onder het bloed/ Het was ik wou dat ik kon vergeten toen de schoonheid aan kracht had ingeboet.)
Je gebruikt in je boek soms met twee persoonsvormen: ‘ik en je’ Andere schrijvers gebruiken als hoofdpersoon de ‘ik’ soms met ‘zij’. Heden en verleden zijn diffuus. Het is geen spelletje, het is bloedserieus en doordacht, wat je doet. De onderbroken vorm is essentieel in het schrijven. Taal is onmacht, machteloosheid van mensen om echt tot elkaar te komen en om het diepste zelf, – nu ja het zelf? of het ik te leren kennen. Diepste zelf, het ik? Waar zit dat?
Je bent een echte autodidact. Jij vindt dingen uit waar een ander nooit op komt. Kennis van de Nederlandse taal staalt de verlegenheid: je zal anders als een bloedrode zon van verlegenheid ten ondergaan of je zal, hard, kil en compact moeten formuleren; niet wijdlopig schrijven, laat dan die dingen weg om het ‘kort te houden. Tekst aanbinden, geselen: woorden weglaten, tot je bijna niets meer overhoudt: is dit zelfmoord?
Uitstel van zelfmoord is schrijven. Houd je aan de regels dan kan er weinig met je gebeuren. Kijk maar naar andere schrijvers. Wat weten we van het brein en de werkelijkheid? (De zweep erover en luister naar de knallen van de knoop. Klak, klak. Misschien wel het mooiste geluid-gedicht dat ooit is geschreven: Klak, Klak … KLAK. Als flamenco.)
Maar je bent niet schoolgegaan, dat wil ik ook even zeggen. Je erfde het schrijftalent, wat verlang je nog meer. Een ander moet de structuren van de taal leren, jij vraagt je af waar de betekenissen van de taal vandaan komen. Het leven kan zonder taal, zeg je, maar wij spreken onzin om begrepen te worden. Mooie onzin! Je bent een autodidact die de klank van de taal wil begrijpen.
Ik hoop dat je mij begrijpt.
Liefs Fleur
*
Lieve Fleur,
Iedere keer als ik iets vertrouwelijks zeg, als ik iets van mezelf prijsgeef, heb ik daarna spijt van. Niet omdat ik iets heb gezegd dat ik niet wilde zeggen, maar omdat het altijd meteen vals en onecht klinkt.
Nathalie Sarraute 1900-1999
Ik beheers geen moedertaal, een taal die je van kinds af, zonder formeel onderwijs, geleerd moet hebben. Ik doe het zonder een moerstaal. Hoe dat komt?
Tijdens de opvoeding, was er geen spraak onderhoudende moeder, en dan zeg ik het nog aardig – de vader was afwezig. Ik kan mij geen enkel gesprek met haar herinneren, en de zinnen die in mijn herinneringen staan gegrift zijn klagend, kort, hol en met een galm. Ik hoor nog de toeterwoorden in mijn oren. Woorden die aan mijn oor bleven plakken zijn: bommenkop, je lijkt op je vader, serpent, en je bent altijd in de contramine. Mijn gedrag werd permanent ondertiteld. Natuurlijk wist ik niets af van narcisme, egoïsme, en hoe andere moeders met hun kinderen omgingen. Ik werd nooit thuis uitgenodigd door andere kinderen en daarvoor was natuurlijk een reden voor, die in die tijd mij niet bekend was.
Ik denk ook, dat vanaf het moment de ik voor het eerst een schoolboek las, dat schoolboek anders las dan de kinderen van mijn klas, ja, andere lazen de dingen die je erin moest lezen, omdat zij een moedertaal hadden en ik moest een moedertaal verzinnen en las iets dat gewoon niet bij mij paste. Omdat ik niet in een moerstaal dacht, lukte het mij niet de regels van de Nederlandse taal te leren. Ik schreef óók nog eens anders dan andere kinderen van de klas: ik had dyslexie. Dit viel niemand op. Ik had een laag IQ, en afkomst en was, in het jaar 1961, twaalf jaar en schreef op de tast, gevoel, drift.
Ik doe dit nog steeds, op de tast, in een flow, als een wilde rivier schrijven, tot ik vind dat wat er moet staan, ook zo moet blijven staan: anderen begrepen er toen en nu, geen hol van. Wat betreft mijn IQ, dat valt best mee.
Ik was een dwaalgeest, en altijd opzoek naar mijn eigen taal. Zo hief ik mijn eenzame dagen en nachten op met schrijven. Zo kon ik de stilte in mijn hoofd bereiken, de stilte die zonder dat ik het wist, het werk voor mij deed en mij iedere keer weer verraste met nieuwe invallen, beelden en gedachten: schrijven in een stromende beleving van de stilte. En als ik schreef, was ik gelukkig, omdat ik stil zat, geen last had van de herrie in het huis, de woonwagen, de ander en de wereld; in stilte schreef ik, de stilte die op een of andere manier altijd met een tekst komt, in een flits en of ik nu wel of niet wil, moest die tekst, op het papier staan. Ik heb een sterk geloof dat deze manier dichter bij mijn brein past, dichter bij de stilte kan ik niet komen, dichter bij de chaos ook, en niet in ik een andere taal kan denken dan ik geleerd heb op school. Verder stoorde ik mij niet of een ander het begreep, tot…, tot ik veel later, op mijn zeventigste, in 2020, een paar gedichten opstuurde naar ‘Me ander’. Ik kreeg terecht een harde en koude afwijzing, dat kon ook niet anders. Ik was niet gered geweest als Me ander het had geaccepteerd. En toch, het had soelaas gebracht als ze het begrepen hadden.
Om een voorbeeld te geven hoe ik naar de inhoud van mijn hoofd, het breingebeuren kijk, met dit versje:
ik ben weinig schoolgegaan
meer zou ik ook niet willen
want anders vernietig ik mijn
verbeelding en zal van mijn
mij niets meer overblijven
raak ik natuurlijk alles kwijt
in stilte zal ik moeten leven
maar de literator inquisitoren
scherpen hun messenwoorden
kerven in mijn schrijvershand
zo gebogen mogelijk
zonder op te kijken loop ik
steenachtig tussen hen vandaan
alleen de stilte leidt mijn pennenhand
trek ik woord voor woord
splinters uit mijn hersenhart
en volg ik mijn verstand
de weg van de stilte vertelt
wat van mijn schrijvershand
In het verleden, schreef ik zo nu en dan een brief naar een krant en werd mij onomwonden verteld dat het níet mijn moedertaal was waarin ik schreef.
Kwam dat omdat ik mijn geboorteplaats New Jersey city had opgegeven: New Jersey city Amerika? en er na mijn geboorte er enkele jaren gewoond had? Het was voor de redactie meteen duidelijk: aan mijn teksten kon je af te zien om mijn teksten af te wijzen. Ja, er zijn wel enkele teksten, brieven van mij in dagbladen gepubliceerd of andersoortige bladenmakelarijen, maar toch kreeg ik steeds te horen dat het Nederlands niet echt mijn moedertaal was. Wat wel gebeurde, – met dezelfde taalbeheersing, …ik won een tweede prijs korte verhalen Vrij Nederland, een brief werd geplaatst in NRC Handelsblad, Het Parool, twee artikelen in Argus, maar er kwam altijd die maar, komma drie puntjes, het is niet…: u weet wat ik wil gaan zeggen. Niet. Dat woordje niet.
Kan ik schrijven? Ja, ik kan schrijven. Want ik hoor ook: Jij kan het. Wat kun je mooie brieven schrijven. Jij kan gedichten schrijven, volhouden, werd vaak gezegd door dichters van naam. Het kan een mooi verhaal worden, er zitten originele dingen in, prachtige zinnen, u heeft een eigen stijl, en een eigen kijk op het leven, maar, komma drie puntjes, kunt u, een rode draad in het verhaal brengen?
Ik ben geen Baudelaire die getuigt van het tussengebied tussen brein en de wereld om mij heen: tussenmens. Nee. Maar ik put mij wel uit in zinloze protesten en vergeefse pogingen mij aan te passen, aan de taallogica, dat lijkt mij niet de goede weg, toch wil ik dat men mij begrijpt. Hoe meer ik mijn best doe, mijzelf te zijn – wat dat ook mag betekenen, hoe groter de disharmonie met mijn omgeving, en hoe meer ik er vrede mee heb; hoe meer vijandige en onnozele reacties er op mijn schrijfwerk afkomen: dat ik veroorzaak. Hoe meer ik geloof in mijn werk, hoe kan ik anders, eerlijker zou het zijn dat men reageert op de kern van mijn werk en niet op de regels waaraan ik mij moet aanpassen: U moet uzelf niet aanpassen aan deze wereld, maar (uzelf) veranderen door uw gezindheid te vernieuwen. Romeinen 12:2a
De positieve reacties, die gegeven werden, werden meteen daarna, als broodkruimels van tafel geveegd. De hand van mijn moeder die de kruimels van de formica keukentafel veegt: kunt u enig verband brengen in de hoofdstukken?
Zo kreeg ik een reactie van Me ander op mijn versjes: …het boeit niet, ‘semi diepzinnige woordenbrij’ en een ‘verdwaalde lezer’.
Hier een voorbeeld:
het stille woord die je wist
dat eens zal komen
de dag dat het licht
alles in zich opslokt
en je leven voedt
(Ik gebruik hier de beruchte ‘koningsliedconstructie’ (‘de dag die je wist dat zou komen’))
Nog een voorbeeld:
als kind dacht ik aan
later het verleden liefst in
het nu
verleden ’t heden in
een universum waarin
alles stroomt
voor de oerknal h’al
ikzelf word steeds jonger
morgen gister het verleden
mijn heden
zal de zon ooit doven
het nu naar toen om het
leven terug te zien lig ikzelf
nog teder in moedersschoot
ikzelf zal stof worden en
in tussenruimtes zweven
leeg zal ik toch bestaan
zie mij aan
Het is duidelijk dat ik met deze verzen nooit werkelijk mijn gevoelens beschrijven kan, mijn emoties van pijn in woorden vatten kan en daarom staan ze daar ook! (Objectief zijn het spatten, kledderige spatten drukinkt, die woorden vormen en waar je, als ik eerlijk ben, toch een gedicht uit lezen kan.) Mijn innerlijk leven dat zich in de diepste donkerte van mijn brein, het biologisch wonder en buiten het bereik van woorden afspeelt, woekert, zonder drukinkt, in stilte, en voor een ander ooit maar iets verstaanbaars erover kán schrijven, moet het wel als een mooie brij overkomen: de regelloos dolende vrijheid aan de leiband van de noodzakelijkbrein. Ik pak de pen, doop hem in de Oost-Indische inkt, die honderden tekeningen van schrijvers heeft gemaakt – ik teken jaren portretten van Nederlandse schrijvers, ik altijd tussen hun smoelen verkeer, onder de invloed van hun verwekkingen, hun boeken, zelfs elke inktlijn bergt alle schaduwen van hun verbeelding. En toch, … woordkunst walgelijk? Heb ik wel zin om woorden te kiezen op ritme of klank, om zinnen in een keurslijf te formuleren naar de dwingende regels van de grammatica. Ik wil schreeuwen, in opstand komen, door het vuur gaan, gewoon willen blèren, want dan, word ik duidelijk. Huilen?, ja waarom niet, eigenlijk zou ik mij in het diepst van smart willen uitdrukken: kitsch? Ik zou een kind willen zijn, dat kind van toen…, zonder woorden en in de stilte, uit puur verdriet. Ben ik eerlijk?
Als verdwaalde lezer, schrijver, behept met semi diepzinnige woordenbrij, zonder een moedertaal, begrepen de redacties mijn verhalen en verzen wel? Ik geef ze groot gelijk, hun helder, kernachtig en scherpe mening zal wel belezen en heel diepzinnig zijn. Die wereld van hen, waar ik niet thuis hoorde, geen gewild oor kreeg, leek mij koud en vijandig.
Ik hield van poëzie, – schreef ik aan mijn vriend. Om de schoonheid, verzuchtte hij, maar ik schreef terug, ik zie geen waarheid in gedichten, verzen, versjes. Ik houd van poëzie, schreef hij terug, om de schoonheid van de ziel, het hart, maar ik schreef hem nogmaals terug: ik kan er geen waarheid in vinden. Ik houd van poëzie, schreef ik, omdat geen enkele vraag in de poëzie beantwoord wordt, het gaat uiteindelijk weer om de stilte, schreef ik hem, en, vooral om het hoofd, het brein en hoe het werkt, bleef ik uitleggen. Ik schreef veel meer, tot ik wist dat ‘zelfbewustzijn’ iets is dat wij nooit zullen leren kennen: onbekend. Ik: onbekend. Zelf: onbekend. Ik, Hij, Wij, enzovoorts: onbekend = wat men niet kent, en toch gebruikt.
Ik moest lachen, had eigenlijk plezier in het vernuft van de reactie van Me ander, hun afwijzing was terecht want mijn verzen, versjes waren niet bestemd voor hun blad. Ik hoopte dat er enkelen toch geplaatst zouden worden. Die hoop bestond niet echt, het was meer een verlangen om via hun blad, reclame te maken voor mijn boek ‘Tussenmens’, dat boek dat door niemand is besproken, door geen enkele provinciale krant, omdat, ja omdat… .
Mijn versjes zijn voor geen enkel literair blad bestemd. Toch doe ik moeite en stuur, als er weer genoeg grootheidswaan in mijn hoofd waait, de verzen op. Het is duidelijk, mijn verzen zijn, voor redacties van literaire bladen, niet in een moedertaal geschreven en dat is niet voldoende.
Geboren in New Jersey, opgegroeid in Limburg, jaren in Zeeland gewoond, een tijd – op Bickersplein te Amsterdam – in een woonwagen doorgebracht, en op een dag door mijn moeder de straat op gezet – om te werken of plotseling elders bij een familie afgezet; als viertienjarige in een kaasfabriek te werk gesteld, hetzelfde jaar in dierenpark Farmesoort – mijn onderkomen was een oude vochtige, vergeven van de schimmel, Kip Caravan – vervolgens bracht mijn moeder, en volkomen onverwachts, mij naar een man, die een scheve mond had en eigenaar was van een schiettent. (Mijn tweede boek gaat hierover.) En toen het kermis seizoen afgelopen was, werd ik weer herenigd met de familie, die inmiddels op een etage in de hoerenbuurt van Amsterdam woonde. Al die tijd las ik nooit iets. Wel zag ik voor het eerst een Nederlandse film: Rififi in Amsterdam, dat een verpletterde indruk op mij maakte.
Of neem deze geschiedenis: op een dag, ik weet niet precies hoe oud ik was, denk een jaar of dertien, bracht mijn grootmoeder mij op een avond naar de LTS-avondschool. Na een paar dagen kwam een leraar van de P-stroom met een rood dun boekje op mij toelopen. Hij zei: dit boekje is een woordenboek, – nooit van gehoord, en hierin staan woorden, woorden hoe die geschreven moeten worden, kijk er elke dag in en leer hoe bijvoorbeeld het woord schroevendraaier geschreven moet worden. Tijdens het schrijven valt mij het volgende in:
dichters liegen niet
zo wordt beweerd
de waarheid
dichters maken mooi
met kwaad geweten
het oeverloze van hun taalkreten
Van wie dit versje is weet ik niet, dat ben ik vergeten. Misschien komt vanuit de stilte op een dag de naam terug.
Het woordenboekje heb ik nog steeds en in de schutbladen staan teksten van mij geschreven, vol taalfouten, niet om aan te zien. Maar, …ik begon, begon na te denken hoe woorden geschreven moesten worden. Vanaf die dag wist ik dat ik nooit de Nederlandse taal zou beheersen, de tijd dat ik het moest leren, zal ik nooit kunnen inhalen. Na enkele maanden LTS werd mij een baantje gegund in een drukkerij, gelegen aan de Warmoesstraat: ook het werk van grootmoeder. Tijd voor de avond LTS was er niet meer. Mijn salaris moest ik afdragen aan moeder en twee gulden vijftig kreeg ik als zakgeld. Ik kocht Gandalf, en begon met lezen. Naast kinderboeken Arendsoog, las ik Hitweek en ging voor het eerst naar de bibliotheek. Kan u, als lezer nu opmaken dat het Nederlands wat ik nu schrijf niet mijn moedertaal is. Erger u zich nu aan mijn stijl?
Na de LTS heb ik een aantal maanden op de avond-HBS gezeten. Ik genoot, had geen moeite met leren, ik had moeite met het leven, de liefde, nymfomaan vriendinnetje, jaloezie en angsten, vrees voor het leven. Ik dronk mijn eerste biertje: wat was dat vies. Algauw dronk ik net zo veel als mijn leeftijdsgenoten van zeventien, – die geen boeken lazen.
Terug naar het begin: Nederlands is uw moedertaal niet.
Inmiddels heb ik duizenden Nederlandstalige boeken gelezen. Toch stoort mij iedere keer weer de woorden, zinnen, gedachtes die een schrijver uitdrukt in zijn boek, om de simpele reden, dat de schrijver geen rekening houdt met wat ik noem: het neurologisch wonder van het brein.
Een tekst van Cervantes schiet mij te binnen: Zelfkennis zal voorkomen dat je je net zo opblaast als die kikvors die zo groot als een os wou zijn, want doe je het toch, dan zal het besef dat je in je eigen land varkens hebt gehoed dienen als de lelijke poten bij de pauwenstaart van je dwaasheid. (Sic.)
Via talrijke krenkingen als, Nederlands is uw moedertaal niet, verdwaalde lezer enzovoorts – wat ook klopt, is mijn zelfkennis groot genoeg om niet door een kudde schrijvende redacteuren te worden overlopen en verpletterd te worden, dat hun vernuftige taalkrenkingen en taalschofferingen mij, als schrijver, mijn onkwetsbaarheid af willen pakken: mijn origineel-, oorspronkelijkheid en mijn natuurlijke manier van lezen en schrijven der Nederlandse taal, bekritiseren en wel op een manier dat ik beter kan stoppen. Hadden zij, de taalwinders, via hun afwijzingen, blijk gegeven, en, mij erop gewezen dat ik in mijn eigen taal schrijf, door mijn leesbril lees, dan hadden ze misschien iets kunnen ontdekken wat zij missen: mijn creatieve kwetsbare onkwetsbaarheid als kunstenaar schrijver.
Waarom wil, lukt het mij niet, te lezen en schrijven zoals hét moet?
Ik ben alleen, alleen met dit soort dingen, alleen met mijn stilte. Anders lezen en schrijven dan het gangbare lezen en schrijven, maakt van mij geen terneergeslagen kunstenaar. Toch ben ik breekbaar opgewekt en verzamel ik de scherven die het schervengericht hebben veroorzaakt en lijm ik de stukken weer aan elkaar, zo ik mijn strijdbaarheid en vastberadenheid en de littekens tonen kan.
Voorbeeld:
al wat ik hier heb geschreven
ontbreken de woorden die
vol vuur niets zijn over
-komen en door geen handen
zijn aangeraakt naakt
onaangeroerd verdwijnen
bleek zo wit als dit papier
in de stilte van mijn brein
Ik besluit mijn leven te beteren en ga het de volgende keer toch weer proberen, niet dat het mij lukken zal. Misschien kan er iemand opstaan die de verzen begrijpt en er een mooi boekje van wil maken.
Nooit zal ik mij bekeren tot een geloof, hoe vals en onecht dit ook klinkt, hoe je schrijven móet.
Groet, kus en als je weer langs komt neem dan alles van Fleur Jaeggy mee. (Nederlandse vertaling.) Je weet ik hou het meest van vrouwelijke schrijfsters die hun schrijfscheur durven open te doen en kit hebben. Niet die uit de polder en hun verboden liefde, dood en geloof, kerk en familie ellende. Marguerite Duras heb ik alles van gelezen, opnieuw zoals je weet en Christine Levant, Claris Lispector ook. Kan er nog 5 noemen, pas daarna komen mannen.
Liefs,
Robert Kruzdlo