Ontzijn

Christine Lavant

Het is nog donker als zij over het zandpad dat van zee komt aanlopen. Achter haar is een lint ochtendlicht te zien, dun in allerlei kleuren, en als ze de dorpsstraat inloopt, weifelt, stopt ze onder het licht van de enige lantaarn. Vlekkerig schijnt het geel straatlamplicht, een de plek waar ze op haar schaduw belandt. Herkent ze mij? In de tegenovergestelde richting loop ik naar zee, om naar de zonsopgang te luisteren. Als ze mij, – ik ben op een meter genaderd en twijfel of ik zal passeren – met haar ogen vraagt of ik halt wil houden, heft ze haar beide armen op als uitslaande vleugels om samen op te stijgen. Daar schrik ik van: voel nog te veel grond onder mijn voeten. Ontmoedigt laat zij haar armen zakken, om die om mij heen te slaan en zie ik hoe zij zich plotseling weer bedenkt. Haar hoofd al dicht bij mijn wang, wil zij zich niet tegen mij aanvlijen. Eenzaam zijn wij met onze vraag: wat zullen we doen? Het is geen vraag. Lopen verder, ieder haar eigen stroeve richting. Hét antwoord op het verlangen blijft leeg en achter mijn schaduw loopt het ook naar zee; nooit zal ik die inhalen, daar is de lezer mee eens.

De mens is, zonder woorden, schrijf stilte.

@robertkruzdlo 2020