Anatta

Anatta, hoe breng ik mijn ochtend door.

Op dit moment mis je het overgrote deel van wat om je heen gebeurt. Terwijl ook de gebeurtenissen die zich binnen in je lichaam afspelen mist, en, je het recht toe-eigent om toe te slaan: de wereld uit te leggen hoe je moet leven. Belangrijker vindt dan de liefde om te moeten sterven. 

Hij wacht als een tijgermug om toe te slaan. Voor ik het weet begint hij te zeiken en slijmerige vragen te stellen. Hij kan mijn bloed drinken, vanonder mijn nagels zuigen. En dan die gespeelde glimlach. Zo onecht, dat je hem op zijn smoel wil slaan; met een doodsklap je eigen bloed afvegen. Hij heeft dorst dat kun je aan zijn geslijm afzien. Altijd heeft hij dorst. Hij laat het direct niet merken, geluid maakt hij nauwelijks maar, als er een fles wijn in de buurt, open is, dan begint hij op een truttige filosofische manier te lullen. Een grijns komt op zijn gezicht en zo afzichtelijke dat je hem het liefst tussen de tralies van 220 volt wilde roosteren, ssstttt. Altijd dat zelfde gezeik over het leven, de geest, het brein en als ik zeg dat hij meer dan honderdduizend Euro heeft uitgegeven om verlicht te worden door een of ander geestelijk gestoorde die uit het Oosten was ingevlogen: een peanuts voor hem, nog steeds…, nog steeds…is hij zoekende. Hij kan zich volzuigen met andermans sangria…, maar dat is ook alles. 

(Verslaafd aan abolitionisme likt hij het liefst alle kleine kontjes die over straat lopen.) 

Maar ho. Geld heeft ie niet. En als hij het heeft dan is het al uitgegeven aan de drank voor ik de voordeur opentrek. Daar staat ie met die stomme grijns en dat gezoem van hartelijkheden, geslijm zo smerig, dat hij op de wereld van de vuilnisbelt, ik hem niet eens meer ruiken kan. Zijn leven is leeg. Je kan nooit aan hem merken of hij het nu wel of niet meent wat hij zegt. Hij zegt gewoon, de woorden komen stoned uit zijn mond. Een horzel is er niets bij. Een horzel van een wijf is ie. Zijn familie wil hem niet in de buurt hebben. Hij is volledig vastgelopen in het getetter, gezoem over het leven.

En daar staat ie dan te dreunen, te heisen, wachten op een veilige landing waar hij zich weer kan laten vollopen. Zeiken, tot ze hem weer de kroeg uit gooien. Wat een bijzonder mens. Ik meen het, hij is een heel bijzonder mens. Totaal overbodig maar uniek, fijnzinnig, lief en begripvol. Een echt open mens, maar wacht als hij je voelt en je kan drinken, zeg ik je: het hindert niet, je bent welkom, helemaal, zoals je bent. 

Stel dat de tijgermug mijn bloed had gedronken en de dokter had gevraagd om het gif uit mijn lijf te laten verwijderen. Stel dat ik dat niet wil want dat gif is hij en ik wil hem beter leren kennen. Ik wil weten waarom hij daar zit te wachten, wie zijn moeder is, wat zijn liefde is, waarom hij gewelddadig en unfaithful is, waarom hij NU mijn bloed wel drinken kan, ik zou sterven. Nee ik sla hem niet dood met woorden.

Er zijn dus geen vragen nog antwoorden.

Hij is er nog, ergens wacht hij. Gelukkig een paar duizend kilometer hier vandaan. Hij verteld weetjes over een nog erger bloeddorstig monster het Cvirus: daar weet hij immers alles van. Per slot gaat het om de vrijheid. Geef hem eens ongelijk. Onvrij voelt hij zich zo-wie-zo.

Ik overleef door waakzaamheid.

(Dit hoofdstuk kwam geheel zonder mij tot stand, sneller dan het licht ingestraald. Ik ben hier niet verantwoordelijk voor. Ook niet degene die het mij verteld heeft.)

@robert kruzdlo Spain 2020